22 Vereniging „de Doorwerth": bestuurslid 1934, later ondervoorzitter. Stichting tot behoud van de Doornenburg: bestuurslid, afgevaardigd dooi de vereniging Gelre, 1936. Stichting „Vrienden der Geldersche kasteelen": bestuurslid sinds de op richting in 1940. Drie Gasthuizen te Arnhem: bestuurslid 1938. St. Nicolaï-broederschap te Arnhem: lid 1939, huismeester 1943/44 1948/49. Waarsman van het hoogheemraadschap Zeeburg en de Diemerdijk, 1935. Kerkvoogd der Nederl. Hervormde Gemeente te Arnhem, 1931 1935. College van Beslissing der Nederl. Hervormde Gemeente te Arnhem lid 1916—1931, 1937. Provinciaal College van Toezicht op de goederen en fondsen der Nederl. Hervormde gemeenten in Gelderland: lid 1923, voorzitter 1949. Commissie tot de restauratie der Groote of St. Eusebiuskerk te Arnhem- lid 1921 (commisie ontbonden 1930). Commissie ter behartiging van de belangen der archieven in de Nederl. Hervormde kerk: lid 1944—1949. Nederl. Hervormd Diaconessenhuis te Arnhem: bestuurslid 1940. Chr. Historische kiesvereniging te Arnhem: secretaris 1917—1921. Raad van Toezicht De Witt Huberts-Vollmer-stichting: lid 1948. Bezien wij deze lijst, dan valt op te merken, dat de meeste zijner functies öf met zijn ambt öf met zijn lidmaatschap van de Nederl. Hervormde kerk verband hielden. Van de laatste -was Martens, die een diepgeworteld geloof had en een overtuigd Protestant was, een getrouw lidmaat. Het was dan ook zijn laatste wens, dat aan zijn graf op het kerkhof te Almen door een predikant slechts uit de Bijbel zou worden gelezen en een gebed worden uitgesproken. Desondanks was hij vaak somber gestemd. In tegenstelling met zijn oudere, in Februari 19ó2 overleden broeder, de Utrechtse predi kant, aan wie hij zeer gehecht was, en die van iedere wolk altijd de zilveren rand kon zien, was Martens zwaartillend en zag hij altijd de donkere wolk, maar de lichte rand nooit. Was het misschien, omdat hij altijd ongetrouwd is gebleven en nooit de steun van een toegewijde echtgenote heeft onder vonden? Gedurende de oorlogsjaien heeft zijn zwaarmoedigheid zijn leven moeilijk gemaakt, meer dan misschien in de bestaande omstandigheden nood zakelijk was, al zijn dan ook zijn somberste verwachtingen bewaarheid: tij dens de slag om Arnhem zijn èn zijn woonhuis èn het dienstgebouw van zijn archief verwoest en daarmede, alsook door de plundering van een bank kluis, zijn veel van zijn persoonlijke bezittingen verloren gegaan. In de dagelijkse omgang met zijn ambtenaren, gelijk ik hem gedurende twintig jaren heb meegemaakt, was Martens een beminnelijk mens. Ik heb wel eens bemerkt, dat in de vergaderingen onzer Vereniging en in die van Gelre verschillenden op een afstand van hem bleven, omdat zij hem voor stug of hooghartig hielden. Toch was hij geen van beide, maar in een groot gezelschap gaf hij zich niet gemakkelijk, want hij had de eigenschap van slecht namen te kunnen onthouden en dan was hij bevreesd de mensen voor het hoofd te stoten. Evenmin mag hij naar mijn mening hooghartig worden genoemd, al was hij zich zijn afkomst en daarmede het „noblesse oblige" 23 terdege bewust. Aan wie zijn vertrouwen gewonnen had, was hij bereid zich geheel te geven. Veel heb ik in mijn chartermeestersjaren van hem ge leerd. Tóen ik pas te Arnhem kwam, waren Gelderland en zijn geschiede nis mij niet meer dan oppervlakkig bekend. De techniek van het archivaris ambt had ik nog niet leren kennen. In beide had ik aan Martens een goede gids. Bij het bespreken van een of ander probleem kon hij soms al pratend een klein college geven, waarnaar zijn toehoorder slechts te luisteren had om er veel van op te steken. De inventarisatiemethode, die hij van Fruin had geleerd, werd in samenwerking van hem en zijn ambtenaren tot in kleinigheden uitgewerkt, met het gevolg, dat sommigen (meesmuilend, maar niet onwelwillend) van „de Arnhemse school" gingen spreken. Voor het dagelijks archiefbeheer is het beproefde voorbeeld van Martens mij later vaak van nut geweest. „Non Marte, sed arte" (niet in de krijg, maar in beoefening der weten schap) was de zinspreuk, die een andere familie Martens te Antwerpen voerde. Niettemin, schreef hij in de Leeuw van 1935, heeft de Noord nederlandse familie zich naar die zinspreuk steeds gedragen. Wij mogen zeggen, dat hij zo doende waarlijk niet de minste onder haar leden is ge weest. A. J. VAN DE VEN.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1952 | | pagina 16