18
hem met zijn kennis en ervaring ter zijde had gestaan maar nog vóór
zijn promotie kwam hij in aanraking met Fruin, die op 1 April 1912 Van
Riemsdijk was opgevolgd. Met beiden moet hij over zijn toekomst overleg
hebben gepleegd, want in het door hem geschreven levensbericht van Fruin
deelt hij ons zelf mede: „Niet licht zal ik de argumenten vergeten, waar
mee Van Riemsdijk mij ontried in het archiefvak te gaan, en de wijze,
waarop Fruin mij van het omgekeerde overtuigd heeft". Het zou belang
wekkend zijn, indien wij van de inhoud dezer gesprekken hadden kunnen
kennis nemen, maar Martens heeft ze nergens opgetekend en er nooit over
gesproken. Wij kunnen slechts concluderen, dat Fruin hier het juiste inzicht
heeft gehad.
Van 1 November 1912 tot einde Mei 1914 was Martens werkzaam als
volontair aan het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, waar hij onder
de directe leiding van Fruin kwam te staan en van deze met zijn doceer-
talent de techniek der archiefordening leerde. Hij inventariseerde er de
collectie-Goldberg, welks inventaris in de Verslagen werd opgenomen, en
verder het archief der Hofkapel, waarvan de inventaris (met regestenlijst
en index) afzonderlijk werd uitgegeven. Anders dan Muller, die zijn volon
tairs hun eigen weg liet zoeken maar doceren was dan ook iets, dat hem
niet lag bemoeide Fruin zich veel met het werk van zijn leerlingen, en
in Martens' werk is dan ook duidelijk de techniek van Fruin te onderkennen.
Toen hij het Algemeen Rijksarchief had verlaten, gaf Fruin hem in het
jaarverslag het getuigenis mede, dat hij aan deze instelling belangrijke dien
sten bewezen had.
Door zijn benoeming tot commies bij het Rijksarchief in Gelderland te
Arnhem met ingang van 1 Augustus 1914 keerde Martens in zijn geliefde
geboorteland terug. Te Arnhem zou hij zijn levenstaak vinden en bij zijn
afscheid, op 31 December 1945, het Gelderse Rijksarchief na een dertig
jarige werkzaamheid in aanmerkelijk betere organisatie achterlaten, dan
waarin het bij zijn komst verkeerde. Hierbij moeten wij de oorlogsschade
uit de evacuatietijd 1944/45 natuurlijk buiten beschouwing laten. Het was
op het Gelderse Rijksarchief in de jaren vóór 1914 eigenaardig gesteld. Bij
ieder archiefdepöt gaan altijd verhalen rond over vroegere toestanden en
beheerders, maar te Arnhem waren die verhalen soms bijzonder vreemd.
En wij kregen ze uit de eerste hand, want Van Veen, die na zijn pensioe-
nering in 1923 tot kort vóór zijn overlijden in 1934 nog bijna dagelijks het
archief placht te bezoeken, was niet gewoon een blad voor de mond
te nemen, al mocht het gebruikelijke korreltje zout ook hier niet ontbreken.
Wij kunnen thans wel zeggen, dat de benoeming van de rijksarchivaris mr
A. C. Bondam in 1905 niet overmatig gelukkig is geweest. Zijn voor
ganger mr J. F. Bijleveld. een archivaris van de ouderwetse stempel, had
aan inventarisatie weinig gedaan, maar hij had zich verdienstelijk gemaakt
door over velerlei onderwerpen rapporten te leveren. De minuten daarvan
zijn in 1944 helaas met de correspondentie verbrand. Bondam, van wie in
ons blad geen levensbericht verschenen is, moet een charmant iemand ge
weest zijn voor wie hem zo nu en dan sprak, maar als rijksarchivaris leiding
geven kon hij niet. Ook was hij niet vlot in het afdoen zijner corresponden
tie, hoewel hij, naar Martens' eigen woorden, nu en dan wel goede rappor-
19
ten heeft geleverd. De beide chartermeesters mr J. J. S. baron Sloet en dr
J. S. van Veen behoorden eveneens tot de archivarissen van de oude stem
pel, die voor de Handleiding geen waardering konden hebben. Beiden waren
meer historici van aanleg en in de vereniging Gelre speelden zij een belang
rijke rol. De onderlinge verhouding tussen de chef ener- en de beide charter
meesters anderzijds was slecht, teiwijl Sloet herhaaldelijk ziek was en daar
om bijna het gehele jaar 1913 afwezig had moeten zijn. In 1914 verkreeg
deze ambtenaar na een diensttijd van 36 jaren eervol ontslag en Martens
werd in zijn plaats benoemd. De rang van commies, die hij ontving, was
een novum, want Fruin had voor nieuw aan te stellen gestudeerde archief
ambtenaren deze rang verdedigd en weten te verkrijgen. Gedurende bijna
tien jaren, sedert 1919 met de rang van hoofdcommies, heeft Martens onder
Bondam gewerkt, waarna hij deze in 1924 als rijksarchivaris opvolgde. In
hem is het bekende adagium van De Stuers, dat een archivaris niet te veel
moet worden verplaatst, opnieuw bewaarheid.
Voor Martens' archiefwerkzaamheid is zijn chartermeesterstijd, een meer
voorkomende ervaring overigens, het vruchtbaarst geweest. Verschillende
hem opgedragen werkzaamheden, om te beginnen een lijst van alle verkre
gen aanwinsten sedert het optreden van de eerste provinciale archivaris
I. A. Nijhoff, leerden hem het depot en de correspondentie kennen. Behalve
enkele kleine inventarissen verschenen van zijn hand in 1917 de inventaris
van het archief van het College tot de beneficieering van Neder-Rijn en
IJsel, en in 1926 die van het archief der Gelderse Rekenkamer. Naast
deze werkzaamheden verzorgde hij de inlichtingendienst, die onder Bondam
verwaarloosd was, hetgeen verschillende belangstellenden er toe had ge
bracht aan de ambtenaren, met name aan de als secretaris van Gelre be
kende Van Veen, inlichtingen te vragen. De rijksarchivaris sprak in zijn
verslagen over de door Martens verzorgde inlichtingen niet, maar ik her
inner mij de minuten in zijn karakteristieke, kleine en preciese handschrift
in de thans verbrande archiefcorrespondentie te hebben gezien, en hij heeft
mij ook zelf er over gesproken. Zijn chef was over zijn werkzaamheden te
vreden en in verband met een voorstel tot Martens' bevordering tot hoofd
commies sprak hij in het jaarverslag over 1918 over diens grote en vol
hardende ijver, zijn oordeelkundig werken en zijn geschiktheid als ambte
naar. Al waren Martens de gebreken van Bondam niet ontgaan en had hij
met Van Veen vriendschap gesloten, hij had zich toch buiten de ten archieve
heersende bisbilles weten te houden.
Bij de reorganisatie van het archiefwezen in verband met de bezuiniging
op de staatsdienst in 1924 ontving Bondam vervroegd eervol ontslag als
rijksarchivaris en werd Martens in zijn plaats benoemd. Zijn eerste taak
was toen de opstelling van het jaarverslag over 1923, hetgeen zijn voor
ganger had nagelaten. In het begin van 1925 volgde zijn benoeming tot
inspecteur der gemeente- en waterschapsarchieven in Gelderland, in welke
functie de Provinciale Staten hem overeenkomstig zijn voorstel een amb
tenaar voor de inventarisatie dier archieven ter zijde stelden. Tot aan zijn
ontslag wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in 1945
heeft Martens beide functies bekleed en als zodanig is onder zijn leiding
de inventarisatie van verschillende archieven met kracht ter hand genomen.