kan beslissen. De voorzitter acht dit thans nog ongewenst; beter is hef die aanvragen van geval tot geval te bezien en de beslissing aan de ledenvergade ring over te laten. Hij wenst met het nemen van een principieel besluit te wachten tot de opleidingscursus zijn definitieve vorm heeft gevonden. Dr Graswinckel vraagt of het bestuur de waarborgen voor het peil van de cursus niet voldoende acht. De voorzitter antwoordt, dat naast deze cursus van andere zijde een gelijksoortige opleiding wordt verzorgd en dat het be stuur tracht in dezen tot een eenheid te geraken. Zodra dit het geval is kan de ledenvergadering zich over de toelating der bedrijfsarchivisten definitief uitspreken. Dr Graswinckel brengt ter kennis, dat de pas opgerichte archief- school 14 cursisten telt, waarvan 8 in opleiding zijn voor het diploma weten schappelijk archiefambtenaar 2e klasse en slechts 3 voor dat van bedrijfs- archivist, terwijl 3 anderen slechts enkele lessen volgen. Een sterke aanwas van de groep bedrijfsarchivisten in de Vereniging is dus niet te verwachten. De heer Brouwer vraagt, of de houding van het bestuur afhangt van het peil van de cursus. De voorzitter antwoordt, dat het bestuur de uiteindelijke vorm daarvan wenst af te wachten. Dr Graswinckel juicht het toe, als de beslissing een jaar wordt uitgesteld; hij hoopt dat er voor die tijd gunstig nieuws over de archiefschool zal zijn te berichten. Daarop wordt m.a.s. tot toelating der vier genoemde bedrijfsarchivisten besloten. De voorzitter stelt thans de vraag aan de orde, die reeds in een bestuurs vergadering is gerezen, of de voorjaarsvergadering gehandhaafd dient te wor den. De gewoonte in het voorjaar een ledenvergadering bijeen te roepen dateert uit de jaren kort na de oorlog, toen er grote behoefte bestond aan meer onderling contact en bespreking van kwesties van wetenschappelijke aard. Daar staat tegenover, dat het bezoeken der vergaderingen vrij hoge kosten met zich meebrengt. Overigens is gebleken dat het houden der voorjaars vergadering geen nadelige invloed heeft gehad op het bezoek aan de huis houdelijke vergaderingen in het najaar. Mr Haga vraagt of er van de kant van de leden bezwaren bij het be stuur zijn binnengekomen en krijgt van de voorzitter een ontkennend ant woord. Mr Van 't Hoff zou het ten zeerste betreuren als de voorjaarsver gaderingen zouden worden afgeschaft, daar dan niet voldoende tijd overblijft voor het bespreken van andere dan huishoudelijke aangelegenheden. Mr Beyerman oppert de mogelijkheid in het najaar een vergadering op twee achtereenvolgende dagen te houden, waardoor de reiskosten minder zouden worden. De voorzitter antwoordt, dat verblijfkosten ook meetellen en dat deze gedachte vroeger reeds ter sprake is gebracht en verworpen. De ver gadering blijkt eenstemmig van mening te zijn dat de voorjaarsvergaderingen gehandhaafd moeten worden; de voorzitter dankt de leden voor deze duide lijke uitspraak. Vervolgens betuigt de voorzitter het aftredende bestuurslid, de heer Wor tel, dank voor het door hem in het belang der Vereniging verrichte werk, waarmee de vergadering onder applaus instemt. Daar van de kant der leden geen candidaten ter voorziening in de vacature zijn gesteld, zegt hij dat het bestuur de leden adviseert hun stem uit te brengen op de heer Hart. Deze wordt dan bij acclamatie benoemd en verklaart de benoeming te aanvaarden. Mr Naudin ten Cate acht het onjuist dat geen der archivarissen, die niet bij Rijk, gemeenten of waterschappen werkzaam zijn, in het bestuur zitting heeft. De voorzitter antwoordt, dat destijds een provinciaal ambtenaar lid van het bestuur was, maar dat de opmerking van mr Naudin ten Cate stellig over weging verdient. Bij de rondvraag houdt mej. Jurriaanse een krachtig betoog (p. 14) over het gevaar van autodestructie, dat de stukken in moderne administraties bedreigt. Het gebruik van minderwaardige kwaliteiten papier en inkt, alsmede de tegen woordig toegepaste methoden van vermenigvuldiging van stukken, heeft tot gevolg, dat binnen zeer korte tijd onvervangbare archivalia reddeloos ver loren zullen zijn. De Vereniging van archivarissen moet hierin een waar schuwend geluid laten horen. De voorzitter noemt de woorden van mej. Jurriaanse alarmerend. Hij vraagt of zij bedoelt, dat de Vereniging zich tot de Regering moet wenden, en hoe het staat met de wettelijke voorschriften. Mej. Jurriaanse antwoordt, dat de voorschriften niet worden nagekomen en dat zij inderdaad van mening is, dat een stap bij de Regering dient te wor den gedaan. Mr Van Royen meent, dat er niets aan te doen zal zijn. Mej. Jurriaanse zegt, dat in ieder geval fotocopieën door wassen kunnen worden ontdaan van schadelijke chemicaliën, dat voor documenten, die behouden moeten blijven, bepaalde soorten inkt en papier dwingend voorgeschreven kunnen worden, en dat van belangrijke gedeelten van de archieven, waarvan thans^ de ondergang te verwachten is, microfoto's kunnen worden gemaakt. Dr Graswinckel ondersteunt de woorden van mej. Jurriaanse en zegt, dat hoewel de rijksarchivarissen te letten hebben op de materiële toestanden der archieven, het nuttig is dat ook de Vereniging zich tot de Regering wendt. De voorzitter zegt toe, dat het bestuur deze zaak zal behandelen in overleg met mej. Jurriaanse en dr Graswinckel. Mr Van Schilfgaarde betreurt, dat er over het jubileum der Vereniging zo goed als niets in de pers is verschenen. De voorzitter zegt, dat aan de herdenking de grootst mogelijke bekendheid is gegeven, maar dat deze blijk baar niet het gewenste resultaat heeft gehad. De heer Van Buytenen geeft de wens te kennen, dat bij het vaststellen van het aanvangsuur van een vergadering rekening worde gehouden met de treinverbindingen. Mej. Maris verzoekt bij het ontwerpen van een glijdende schaal voor de contributies rekening te houden met de sterke progressiviteit in de belastingen. De voorzitter belooft met deze opmerking rekening te zullen houden. Mr Haga wijst er op, dat alle plannen tot verbetering van de toestanden in de archieven afstuiten op ruimtegebrek en verzoekt het bestuur bij de Regering aan te dringen op de bouw van bewaarplaatsen. De voorzitter zegt toe te zullen bezien wat in dezen gedaan kan worden, rekening houdende met de moeilijkheden, die momenteel voor alle bouwplannen gelden. De heer Meihuizen zegt, dat de nieuwe archiefschool niet gezien kan wor den als een herleving van de oude, daar zij een particuliere instelling is. Hij vraagt zich af of er voldoende garanties zijn, dat deze school geen verkeerde richting in zal slaan. De voorzitter antwoordt, dat alleen de Algemene Rijks archivaris de situatie in haar geheel kan overzien, maar dat ook het bestuur der ereniging er een wakend oog op houdt. Dr Graswinckel herhaalt, dat

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1951 | | pagina 6