7'tYtcht cn oveI9abrac,,, aaar ZÏÏ;
v^'di'a bt,s «i s :rrdS',*k van de archi™ds'
s ,iSf
28
KRONIEK
HET ARCHIEFWEZEN OP DEN TWEESPRONG.
h^aSWmCkelS Pr°9ramrede °P onze bijeenkomst van Tuni jl heeft een
beschouwing uitgelokt van den heer P. Noordenbos, directeur van het Re
OverhUUd HUr0aU Vereniging van Nederlandse gemeenten, in het tijdschrift
OCt°ber 195L °aar het is dat onze Téen
ervan op de hoogte zijn geven wij van zijn betoog een beknopt overzicht
Hoewel het ons voorkomt dat de heer N. de bedoelingen van ^aswïnckel
G' opvattino dÏI °ntho"den wi' ons hierbi) van commentaar,
passing teachten f, °P de modernc archieven van toe
geen vraaq te ziiri m°ii V°°r, verzor9ers d« nieuwste archieven
g ag te zijn, maar zij willen wel weten, zegt de heer Noordenbos in
te l7eneEne "T™"8*? 9eroepen voelen zich met deze archieven "in
kunnen Sredigen"P de al°emene '^archivaris mij niet
hii°ePendearchiafStan,dpunt heeft een archivaris in te nemen, wanneer
hj een archief overneemt dat, hoe goed ook bedoeld, vercodeerd is dwz
et op de juiste wijze geclassificeerd", geeft de heer N. als zijn meninq
at deze vraag geen moeilijkheden behoeft op te leveren „wanneer de archi
Z1CV OUden 330 d£ Handl-d-9 en zich beperken Tot de gevSen
49) M TT/1'" 'Sn Sfrijd met de aard Van het archief" (Handleiding p
Maar dat de nodige kennis door een cursus van een tiental schriftefiike
nodT kan7°rden bii9f«cht aanvaardt hij niet: „hiervoor zijn aTdere eïn
en een stage'van'TnSnsf? akten 9emeente-administratie
behalve de n ]ji ,aar, waarna voor het examen archief verzorging
Uok over de derde vraag: wanneer behoort een archiefstuk „it f
ggsssssffiSEgisi
dat de archivarissen als regel een SetVe»lachte
administratie di, „een. „t £Lïï
29
op het inzicht van prof. Fruin, weergegeven in dit blad 1948/49 p. 7. En
wanneer de algemene rijksarchivaris betoogt dat het wei duidelijk zal zijn,
dat de tijd tussen de afsluiting van een dossier en overbrenging naar het oud
archief vooral niet te lang mag worden omdat er anders een vacuum ontstaat,
dan wijst dat naar de mening van den heer N„ althans wat de gemeentelijke
en provinciale archieven betreft, „op een volkomen miskenning van de be
tekenis van de functie van de moderne archief verzorger en van zijn werk",
die zich van zijn verantwoordelijkheid volkomen bewust is en wiens opleiding
geregeld is in nauwe samenwerking met de Vereniging van Archivarissen.
De algemene rijksarchivaris echter schijnt te vinden, dat alleen bij de archi
varissen een archief in goede handen is.
Wat tenslotte de kwestie van het „afgedaan" betreft, dit is een zeer rek
baar begrip, en al is dit stadium bereikt, dan zal de administratie er toch in
de meeste gevallen nog wel zodanig belang bij hebben, dat overbrenging naar
het oud-archief zeker niet een maatregel is in het belang der administratie,
dat toch moet prevaleren. Een goede samenwerking tussen verzorgers der
moderne archieven en de archivarissen kan deze moeilijkheden tot een be
vredigende oplossing brengen, maar niet, volgens den heer N„ een als voor
beeld gestelde regeling als voor de gemeente Heerlen is „bereikt". Hij acht
het door dr G. geopperde bezwaar der moeilijkheden, veroorzaakt door een
snelle overbrenging, nl. die t.a.v. de openbaarheid der stukken, veel minder
groot dan het bezwaar dat de stukken, welke de administratie nog regel
matig zal moeten raadplegen, niet meer kunnen worden verstrekt door hen,
die met deze stukken a.h.w. zijn opgegroeid en de eisen van de administratie
veel beter kennen dan de verzorgers van het zgn. oud-archief.
CENTRALISATIE OF DECENTRALISATIE Bij DE BEWARING
VAN BEDRIJFSARCHIEVEN.
Naar aanleiding van de opvatting van den rijksarchivaris in Friesland dat
het archief der olieslagerij Kingma, gedeponeerd in de Provinciale Bibliotheek
van Friesland, in het rijksarchief thuis hoorde, had de directeujr van het
Ned. Economisch-Historisch Archief blijkens zijn verslag over 1950 een
onderhoud met den Algemeen Rijksarchivaris. Hij vreesde nl. dat de Ver
eniging in haar arbeid zou worden benadeeld als het standpunt werd inge
nomen dat bedrijfsarchieven naar de rijksarchieven in de provincie zouden
worden overgebracht. Van den Algemeen Rijksarchivaris werd de verklaring
verkregen, dat zulks geenszins in de bedoeling lag; het archief-Kingma was
een bijzonder geval, daar het hier geen zuiver bedrijfsarchief betrof doch
een familie-archief, waarin zich ook verschillende gegevens betreffende het
familiebedrijf bevonden. Op die grond meende de directeur in dit geval te
moeten berusten, doch tekent uitdrukkelijk aan dat de opvatting, als zouden
de bedrijfsarchieven in het algemeen wegens hun locaal karakter in de rijks
archieven in de provincie thuis horen, door de Vereniging niet wordt gedeeld.
Een belangrijk, doch niet eenvoudig vraagpunt is hiermee aangesneden.
Wanneer de Vereniging voornoemd niet bestond zou de oplossing tamelijk
eenvoudig zijn: archieven van ondernemingen, wier werkkring zich geheel of
grotendeels in een bepaalde gemeente afspeelt, zouden als van zelf in het
gemeentelijk depot kunnen worden geborgen, regionale in de rijksarchieven