22
23
bij het Gedeputeerdenarchief, in 1930 naar Arnhem overgebracht; die van ka
pittel en andere stedelijke geestelijke goederen bleven onder ministeriële goed
keuring te Zutfen. Het Gedeputeerdenarchief zelf was al in de jaren 1814
en 1861 grotendeels naar de provinciehoofdstad verhuisd; de daarin berustende
reeksen landdags- en kwartiersrecessen, die blijkens het oude opschrift „pro
civitate waarschijnlijk geheel tot het stadsarchief hebben behoord, zijn in het
Rijksarchief gelaten, aangezien het exemplaar van Gedeputeerden, dat „pro
camera gemerkt zal zijn geweest, op enkele delen na verloren is gegaan.27)
Het oud-rechterlijk archief is in 1888 van de griffie der Arrondissements
rechtbank naar Arnhem overgebracht; de bestanddelen, die bij de slordige
scheiding van 1811 in het administratief archief waren gebleven, zijn in 1932
gevolgd, terwijl het weeskamerarchief in het Zutfens depot bleef berusten.
Enige malen werd dit door schenking verrijkt met belangrijke particuliere
collecties. Zo ontving in 1878 de gemeente, ter plaatsing bij het archief, uit
de nalatenschap van A. C. J. baron Schimmelpenninck van der Oye, de reeds
genoemde verzameling handschriften van burgemeester Kreynck ten geschenke,
en in 1918 van wijlen, A. baron Schimmelpenninck van der Oye diens uitge
breide collectie genealogica en autografen.
De retroacta van de Burgerlijke Stand tenslotte, die in 1923 naar Arnhem
waren verhuisd, werden in 1946 weer aan de Gemeente in bruikleen afge
staan. En wanneer nu de gegronde verwachting in vervulling gaat, dat Zutfen
over afzienbare tijd een nieuw en brandvrij archiefgebouw rijk zal zijn, dan
zullen naar men mag hopen ook aan de terugkeer van het oude rechter
lijke archief geen bezwaren meer in de weg staan.
De eerste berichten betreffende de stadsbibliotheek, die al enige malen in
dit overzicht ter sprake is gekomen, dateren uit de 16e eeuw. Zo lezen we, dat
in 1551 „eyn ffremd geselle aan de stad ten geschenke gaf een „buycksken
gedichtet op der stat Zutphen ad laudem et honorem Zutphaniae, dat to
Hannover gemaickt was hij ontving als tegenprestatie daarvoor één gulden
en één stuiver.28) Een, wat zuinige waardering van zo n hoofs gebaar! Helaas
is het boekje, dat wij om zijn inhoud graag gekend zouden hebben, niet be
waard gebleven.
Van de vele liturgische en theologische geschriften, die in de klooster
bibliotheken hier in de stad hebben berust, zijn in de stedelijke boekerij maar
enkele terecht gekomen. Dat het Broerenklooster, het Franciskanenklooster
Galilea en de vrouwenconventen Rondeel en Adamanshuis vrij grote en wel
voorziene bibliotheken bezaten, is ons bekend. Bij de secularisatie van de
kloostergoederen in de Hervormingsjaren heeft de stedelijke overheid ook
de boeken geïnventariseerd en in beslag genomen. Een vrij aanzienlijk aan
tal is in de Librije der St. Walburgskerk geplaatst, maar veel meer werken
27) Vermelding verdient in dit verband, dat blijkens raadsresolutie van 29 No
vember 1654 een der raadsheren in het Hof van Gelderland te Zutfen kwam raad
plegen „die oude recessen van de landtdaagen in de jaeren 1578 ende 1579 gehol-
den, in deser stadts olde cancellerije berustende, soo te Hove niet gevonden worden".
2S) Overrentmeesters-rekening 1551 fol. 64 v.
zullen her en der verspreid zijn, doordat zij in handen van particulieren kwa
men. Zo wordt in 1581 vermeld, dat vier karren vol boeken uit het Prediker-
of Broerenklooster gehaald, naar het raadhuis gebracht en tenslotte aan een
der schepenen toegewezen zijn. De stadsbibliotheek bezit althans maar enkele
zij het ook fraaie en belangwekkende handschriften van liturgische
aard.29)
Sedert het eind van de 16e eeuw dan wordt geregeld en veel melding
gemaakt van boeken, die door schrijvers of boekverkopers aan het stads
bestuur ten geschenke worden gegeven. Dit wil niet zeggen, dat de stad haar
bibliotheek op een koopje bij elkaar gekregen heeft: voor dergelijke schenkin
gen vereerde de magistraat doorgaans een zeer ruime „douceur" in geld aan
de gevers. Intussen, de collectie groeide, en de aanwinsten geven ons een leven
dig beeld van de belangstellingssferen, waarin de magistraat zich op dit
gebied bewoog.
De godgeleerdheid nam vanzelfsprekend in deze jaren van de Reformatie
een aanzienlijke plaats in. Bijbels in verschillende vertalingen en formaten
worden meest bij tien of twaalf tegelijk aangekocht. De belangrijkste daar
onder zijn wel een zg. Deux-aes-bijbel in de uitgave van 1614 en de Staten
vertaling, in 1637 door de Zutfense predikant Baudartius, een der ver
talers, in vijftien exemplaren geschonken; het stadsbestuur vereerde hem
daarvoor 24 gld. per stuk. Het Groot Martelaarsboek van Abr. Mellinus
wordt in 1620 eveneens aangekocht voor 24 gld. De strijd tussen Remonstrant
en Contra-Remonstrant vindt zijn weerspiegeling in werkjes over de prae-
destinatie. Veel van de geschriften door predikanten vereerd, blinken uit door
bloemrijke namen; Moses' Trompet, Het hemelsch Manna, De Boetbazuin, De
Fonteyne des Levens. Niet alle theologische werken trouwens vonden bij
Haer Edele en Achtbare een gunstig onthaal. Op verzoek van de zeer recht
zinnige Zutfense predikanten werd in 1692 het geruchtmakende boek van
ds Balthasar Bekker, „De Betoverde Weerelt", een felle bestrijding van het
nog steeds levende bijgeloof aan spoken, demonen en tovenaars, als gods
lasterlijk geschrift door de magistraat verboden. Heftige deining veroorzaakte
ook het in 1752 gedrukte werk van de Zutfense predikant Jungius: „de
Verklaring van den Roomschen Paus voor het Beest en den Antichrist". De
schrijver verkondigt hierin ideeën, die duidelijk blijk geven van godsdienst
waanzin; hij werd dan ook van de dienst des Woords gesuspendeerd. De
gehele nog niet verschenen oplaag van zijn boek werd op last van het Zut
fense stadsbestuur bij de boekhandelaren te Zutfen en Deventer in beslag
genomen en op enkele exemplaren na vernietigd; het exemplaar, dat in de
stedelijke bibliotheek berust heeft, is daar niet meer aanwezig.
Dat men aandacht had voor historische geschriften over Zutfen en Gelder
land, spreekt wel vanzelf, en ook de vaderlandse geschiedenis van de eigen
tijd, in 't bijzonder die van de strijd tegen Spanje, werd in de eerste helft der
17e eeuw die voor de bibliotheek wel een der vruchtbaarste perioden is
geweest niet vergeten. De standaardwerken van Bor en Van Reyd over de
29> Hieronder verdienen vermelding een 12°-Vulgaat uit de 13e eeuw in zg.
„Perlenschrift" en een ms. van het O. T. in twee folio-delen, in 1433/34 geschre
ven in het fraterhuis Hulsbergen bij Hattem en afkomstig uit het klooster Bethlehem.