20 stedelijk bestuur enige vragen aangaande staat en bewaring der archieven Burgemeester en Wethouders zonden bij missive van 6 Augustus d.a.v. een extract van de inventaris van 1802 in, en beantwoordden de vragen in vrij ontwijkende termen. Wel zeggen zij met zovele woorden, dat het oude archief sedert 1811 het jaar waarin de scheiding tussen administratief en juridisch archief zich al te overhaast voltrok in verwarring verkeert en de stukken, „bijzonder die van oude oorkonden, zonder order onder eikanderen zijn ver mengd t T rin^V be9°n het VO°r het archief te da9en- Twee raadsleden, mr on Sloet en mr R. W. Tadama, de laatste bovendien kanton rechter te Zutfen en lid der Provinciale Staten van Gelderland, beiden vol historische") en archivalische belangstelling, werden toen - op hun eigen initiatief door B. en W. aangewezen om in het archief, dat „sints jaren herwaarts in een hoogst verwarden en verworpen toestand" verkeerde orde te scheppen.20) Zij vonden het inderdaad, zoals Tadama zegt, „in eenvoor- beeldelooze wanorde". „Als een staaltjen daarvan strekke slechts, dat ik ge durende acht dagen, met hulp van twee arbeiders, bezig ben geweest om mij een weg te banen door de stukken, die over den zolder verspreid lagen"21) Alles werd overgebracht naar de kamer, waar Tadama als kantonrechter ten stadhuize zetelde; hier ordende en beschreef hij eerst de „perkamenten brie ven in een Tijdrekenkundig Register, dat in 1854 gedrukt werd. en in 1849 voltooide hij (Sloet was uit Zutfen vertrokken) ook de algemene inventaris. Bij B. en W. drong hij aan op twee voor het archief noodzakelijke voor zieningen: deskundig beheer en brandvrije bewaring; zelfs linnen zakken, nodig in geval van brand, vergat hij niet aan te vragen. Op 8 October 1850 volgde, zoals boven vermeld, zijn benoeming tot archivaris. Hierbij overwooa de Raad, dat weliswaar nu het archief zo goed als geheel geordend en be schreven was, maar dat men juist daarom een officieel beheerder wenste aan te stellen „ten einde den daaraan besteeden arbeid niet verloren te doen gaan en daarvan een blijvend nut te erlangen". Deze zal de inventaris verder vol tooien en bijhouden, en daarop de benodigde indices vervaardigen. Het merk waardigste in de instructie, op 13 September voor de archivaris vastgesteld, en waarin men Tadama's hand meent te herkennen, is wel artikel 2; dit be paalt, dat deze ambtenaar generlei tractement uit de stadskas zal genieten! Tien jaar bleef Tadama aan het archief werkzaam. Uit die tijd dateert zijn gedegen en uitnemend gedocumenteerde Geschiedenis der stad Zutphen (1856), de historische neerslag van zijn archiefarbeid, nu in sommige opzichten verouderd, maar nog steeds een onschatbare vraagbaak voor ieder, die zich in dit onderwerp verdiepen wil. Nog vele andere historische en archivalische publicaties staan op zijn naam,22) en ook voor andere archieven heeft hij zich InÏLy°orrfyan Z1in Proefschrift De origine systematis repraesentativi" (Beiden, 1833) zegt Tadama: Historia enim inter omnes disciplinas mihi maxime arrisit 20) Besluit van B. en W. 18 October 1841. 21) Mededelingen over het Zutphensch archief, in Kronijk Hist. Gen. II, p. 251, a Ti a° Theimiet g°ud bekroonde antwoord op een prijsvraag van de Maatschappij der Ned. Letterkunde: Geschiedenis van het veemgerigt enz. (Leiden, 1857) 21 zeer verdienstelijk gemaakt.23) Zijn opvattingen over het archiefwezen waren hun tijd ver vooruit en ademen een bijna moderne geest, zoals blijkt uit zijn van zeer progressieve inzichten getuigende, in 1851 opgestelde memorie inzake het Nederlandse archiefwezen.24) Hij overleed, 49 jaar oud, in 1860. Na de dood van zijn opvolger, dr W. J. A. de Witt Huberts, die in 1862 het nog door Tadama voltooide tweede deel van het Tijdrekenkundig Register uitgaf, opperde in 1867 het raadslid mr L. E. Lenting het plan het gehele archief naar de provinciale bewaarplaats in Arnhem over te brengen. Het zou dan beter beheerd en bewaard worden „daar, waar het één zamenhangend geheel uitmaakt met het provinciaal archief", ook meer toegankelijk zijn voor wetenschappelijk onderzoek.25) Gelukkig had de Raad hier geen oren naar en benoemde mr Lenting uit dank voor zijn voorstel tot archivaris. In 1866 waren intussen archief en bibliotheek naar het Wijnhuis overgebracht: zij leden daar in 1878 zware schade door lekkage. Mr Lenting werd opge volgd door L. A. F. H. baron van Heeckeren, die het ambt bekleedde van 1877 tot 1883, en na een beheerloos interim van zes jaar werd Gimberg, de uitnemende kenner van onze stadsgeschiedenis en schrijver van vele op stellen over Zutfen, met het beheer belast, eerst als tijdelijk archief-assistent, van 1918 tot 1930 als archivaris. In zijn ambtsperiode kwamen archief en bibliotheek naar het stadhuis terug en werden in hun tegenwoordige verblijf plaats26) ondergebracht. In 1924 ondergingen ze ook daar, ten gevolge van het springen van een waterleidingbuis, nog eens een ernstige overstromings ramp. Van 1930 tot 1943 stond het archief onder beheer van mej. W. E. Smelt, die een uitstekende nieuwe inventaris (in 1941 uitgegeven) naar de moderne eisen en begrippen van archiefordening vervaardigde; en in het laatstgenoemde jaar trad de tegenwoordige archivaris op. Niet alleen wat betreft de ordening en de plaatsing is er in de toestand van het archief sedert de jaren van Tadama's werkzaamheid vrij wat ver anderd; ook de inhoud heeft vele wijzigingen ondergaan. Behalve het eigen lijke stadsarchief werden van ouds in het stadhuis ook andere archieven be waard: landschaps- en kwartiersstukken, het archief van Gedeputeerden van het kwartier en de archieven van verscheidene voormalige geestelijke stichtin gen uit stad en graafschap Zutfen. Onder de laatste was dat van het klooster Bethlehem bij Doetinchem omstreeks het midden van de 16e eeuw uit over- wegingen van veiligheid door de kloosterlingen aan de stad Zutfen in be- waring gegeven, en behoudens enige omzwervingen in de Reformatiejaren was het ten stadhuize, in een kist geborgen, blijven berusten. Het werd ge deeltelijk in 1828, en voor het overige in 1849 door Tadama aan de toen malige archivaris van Gelderland, Is. A. Nijhoff, overgedragen. De archieven der andere geestelijke instellingen uit het graafschap werden, als behorend 23) Voor zijn inventarisatie van het archief van huis Bergh zie het art. van mr A. P. van Schilfgaarde in dit blad, jg. 1926—'27, p. 93 vlg. 24) Zie de publicatie van deze memorie met een inleiding van prof. mr R. Fruin in dit blad, jg. 1926—27, p. 32 vlg.; voorts mej. W. E. Smelt in Zutph. Cou rant van 23 Dec. 1938. 25) Zutphensche Courant 1867, no. 67. 2Ö) Waarschijnlijk is dit de vroegere „nieuwe of bovenkanselarij".

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1951 | | pagina 14