18
19
schreven, mag dat alleen gebeuren in de raadkamer ten overstaan van een
der secretarissen; de copiïst zal maar één charter tegelijk behandelen, en elk
stuk, dat gereed is, moet weer „ordentelick hennegelacht unde in de kist be-
waert blyven 12Van onbescheiden blikken van buitenstaanders ,,in deser
stadts archivis" is men niet gediend; zelfs gecommitteerden van het Gelderse
Hof mogen in 1606 alleen naar stukken in de kanselarij zoeken ten overstaan
van een raadsvriend en twee secretarissen13). En in 't bijzonder de advocaten
en procureurs hebben het blijkbaar bij de magistraat verkorven: in 1709 krij
gen secretarissen de opdracht te zorgen, dat deze heren „niet soo veel acces
meer en komen te genieten tot de boecken in de cantzelerije berustende, im
mers dat deselve de memorien- en resolutieboecken soo niet komen te door-
sien en doorsnuffelen"14).
Dat de raadsvrienden zelf hun archief raadplegen, is niet meer dan nor
maal, al mogen ook zij voor zich persoonlijk althans sedert 175115)
geen acten of registers uit de kanselarij in bruikleen ontvangen dan tegen on
dertekend re^u. Vele zijn blijkens de resolutiën de gevallen, dat naar oude
stukken wordt gezocht ter staving van stedelijke rechten, terwijl ook van
elders uit het kwartier men daartoe in het hoofdstedelijk archief wel een
onderzoek komt instellen. Acht de Zutfense magistraat zich in haar rechten
verkort, dan toont zij zich doorgaans volkomen competent de privileges met
klem van redenen te handhaven. Wanneer in 1646 het Gelderse Hof inbreuk
dreigt te maken op het privilege der drie doctorale prebenden, in 1468 door
hertog Adolf aan de stad verleend, dan blijkt uit de interpretatie, die burge
meesters en schepenen bij hun gedocumenteerd verweer -- van dit niet
overduidelijk geredigeerd charter geven, dat zij ter zake geheel deskundig zijn.
Historische belangstelling moet velen onder hen dan ook niet vreemd zijn
geweest. Eén naam mag in dit verband zeker niet onvermeld blijven: die van
burgemeester Gerhard Kreynck, heer van de Beele, die van 1642—1691
in het schepengestoelte zat. De historie van stad, kwartier en landschap had
zijn liefde en hij heeft de halve eeuw van zijn officium op dit gebied goed
besteed. Vijf en dertig deeltjes in minuscuul handschrift, vol afschriften, ex
cerpten en aantekeningen, de meeste voorzien van een index, heeft hij nage
laten. Van groot belang zijn deze vooral waar het stukken betreft, die wij niet
meer in originali kennen; zo begint Kreynck de excerpten der overrentmeesters-
rekeningen met 1371, terwijl de nu nog aanwezige reeks van deze rekeningen
aanvangt met die van 1445. Wij mogen het alleen betreuren dat deze man,
die stellig meer dan een van zijn tijdgenoten thuis was in de geschiedenis van
zijn stad, nooit de mogelijkheid heeft gezien iets van zijn nasporingen in pu
blicaties neer te leggen.
Van de meer materiële zorgen, waarmee het archief omringd wordt, spre
ken de resoluties betreffende het maken van nieuwe kasten (1778), het aan-
*2) Mem. en Res. 1613 Maart 13. Dit register (Inv. O. A. Zutphen no. 638) is
een bijzonder fraai en met zeer veel zorg geschreven exemplaar onder de Zut-
phense copieboeken.
13) Mem. en Res. 1606 Januari 22.
14) Mem. en Res. 1709 Febr. 18.
15) ld. 1751 Februari 9.
schaffen (in 1784) van een „open haardjen of kagchel" in de dagelijkse kan
selarij omdat de schouw daar rookt en de papieren ten gevolge hiervan zeer
bederven; over het stoken in de in 1779 gebouwde kanselarij voor het kwar
tier Zutphen, waar de registers van kwartiers- en landdag bewaard worden,
en die zo vochtig is, dat boeken en charters er onder lijden. En wanneer tegen
het eind van de 18e eeuw de revolutiestorm uit Frankrijk begint te dreigen,
wordt het archief niet vergeten. In 1793 besluit de magistraat, op initiatief van
burgemeester Opten Noort, wegens de kritieke tijden tot het „bergen van
dezer stads chartres en papieren"; de secretarissen moeten de originele privi
legebrieven bijeen zoeken en een memorie opstellen van stukken, die bijtijds
in veiligheid gebracht dienen te worden. Twee jaar later blijken de stukken
inderdaad in kisten gepakt te zijn, en zodanig opgeborgen, dat men ze tegen
alle oorlogseventualiteiten beschermd acht16).
Mede door de goede zorgen van het stadsbestuur zijn toen de oude acten
inderdaad bewaard gebleven. Toch heeft de Franse tijd uiterst nadelige ge
volgen voor het archief gehad. De belangstelling van de overheid voor het
oude archief, dat tengevolge van de verandering in de bestuursorganisatie
voor de lopende zaken niet meer van onmiddellijke betekenis was, vermin
derde sterk. In 1800 liet de magistraat, op aanschrijving van het Departemen
taal Bestuur, een uitgebreide inventaris van het archief opmaken, die in 1802
gereed kwam. Ook vroeger was dat wel ondernomen: een eerste zwakke po
ging was de „memorie van eenige stukken om te leggen tot narigtinge in de
cantzelerije so en als die in den jaere 1683 is vertimmert en om te weten waar
die gelegt en te vinden zijn"; voorts blijken in 1751 en 1778 twee raadsvrien
den met de secretarissen bezig alle stukken ter kanselarij te ordenen en te
inventariseren „om deselve op een facieier wijse na te gaan17). Zelfs had
men toen behoefte gevoeld aan een „bekwaam en in de kennis der oude han
den ervaren persoon" om bij de ordening te assisteren: een soort voorloper
der archivarissen derhalve! Maar desondanks was het resultaat van deze in
ventarisatie toch niet van veel betekenis. In ieder geval is pas de lijst van
180218) een enigszins behoorlijke inhoudsopgave geworden, die de naam van
inventaris verdient. De stukken zijn in drie rubrieken gegroepeerd: politie,
justitie en miscellanea; dit in verband met de voorgenomen scheiding tussen
beide eerstgenoemde categorieën. In een begeleidende memorie wordt gezegd,
dat de opstelling van de lijst bijzonder moeilijk was, doordat de stukken over
drie kanselarijen en de raadkamer verdeeld waren, en vooral ook omdat men
nog niet wist waarheen het archief zou worden verplaatst. Die laatste zin
gaat zwaar van onheilsdreiging. Wij immers weten nu wél waar de stukken
terecht kwamen: na nog enige omzwervingen door het stadhuis werden ze als
ordeloze massa oud papier op de zolders gedeponeerd, en lange jaren zouden
ze daar verwaarloosd en vergeten blijven liggen.
Wel werd nog in 1827 door het Provinciaal Bestuur een poging gedaan
om verbetering in de toestand te brengen, maar effect had die weinig of niet.
In Juni van dat jaar namelijk stelde de Gouverneur der Provincie aan het
1B) ld. 1793 Maart 2, 1795 Jan. 28.
1T) Inv. O. A. Zutphen no. 126; Mem. en Res. 1751 Febr. 2, 1778 Febr. 19.
18) Inv. O. A. Zutphen no. 599.