16 17 lijk geweest: het was waarlijk niet voor de eerste maal, dat bij de torenbrand van 1948 het archief door het oog van een naald kroop! In 1446 werd de toren met een groot gedeelte van de kerk door brand tengevolge van blikseminslaq verwoest, waarbij verscheidene mensen omkwamen. Maar „der stat kyste" werd gered; inderhaast werd zij naar het huis van een dichtbij wonend sche- pen, en de volgende dag naar het raadhuis overgebracht, waar ze wel gebleven zal zijn tot de ergste schade in de kerk hersteld was. In 1454 evenwel gingen de vroede vaderen weer „oer brive oversien" op de oude plaats, in de gerf- kamer Pas in de 16e eeuw, waarschijnlijk in de onrustige jaren van de Her vorming, zal de kist voorgoed naar het raadhuis overgebracht zijn, waar zij m de zgn. oude kanselarij geplaatst werd, en dus voortaan met de andere acten onder beheer van de stadssecretarissen stond. Ernstig gevaar liepen de archieven, behalve bij brand, ook in tijd van oorlog. Werd een stad veroverd, dan gebeurde het immers veelal, dat de bezetter haar alle rechten ontnam en de bewijsstukken van die rechten opeiste. En anderzijds moest men dan vrezen voor plundering en diefstal van de waar devolle privilegebrieven door een tuchteloze soldateska. Beide oorlogsrampen heeft het Zutfense archief grondig leren kennen. Bij het verdrag, dat hertog Karei de Stoute in 1473 na de bezetting der stad met het graafschap sloot, werd bepaald, dat „die stat Zutphen metten kleynen steden oir previ- legen sullen stellen an handen onss genedigen lieven heren". Ditmaal heeft de stad haar charters na korter of langer tijd teruggekeerd, in ieder geval haar rechten hernomen na Kareis dood in 1477 Bedenkelijker werd het hon derd jaar later, na de verovering door de Spanjaarden in 1572. Op last van Alva verloor de stad het recht van zelfbestuur en alle andere privileges, het financieel beheer werd aan de Gelderse Rekenkamer opgedragen en in over eenstemming daarmee het belangrijkste gedeelte van het archief in beslag genomen en naar Arnhem overgebracht. Bovendien werden bij de plundering van het stadhuis een groot aantal stukken door soldaten gestolen. Een deel daarvan kwam „uyt seeckeren sack... van eenen soldaat... geredimiert" ook bij de Rekenkamer terecht en werd met het overige archief op her haald en dringend verzoek van de Zutfense magistraat in 1575 aan de stad teruggegegeven0). Maar dat er ook veel verloren gegaan moet zijn, wordt duidelijk, wanneer wij lezen hoe de beide kanselarijen, die in 1572 verzegeld waren, er bij de opening drie jaar later uitzagen. Er lagen daar „in confusie groote menichte van boecken in kisten onder den anderen, overmits den saca- geren der soldaten, die alles vermischet und verworpen hadden, kisten en kasten te stucken geslagen, registeren, chartren ende brieven verstroyt" en het gehele interieur „gedestrueert". Ook de zilveren zegelstempels en de met zilver beslagen bodestaven, symbolen van de administratieve en juridische 3) Overrentmeestersrek, op genoemde jaren. TU^it tractaat van het graafschap Zutphen met aartshertog Maximiliaan 73n r a dahde Stad haar brieven toen n°g niet had terug ontvangen Zie Nijhoff, Gedenkwaardigheden V p. 48, 95, 145. "Jhr Mr A. H. Martens van Sevenhoven, Zutphensche charters in het archief der Geldersche Rekenkamer (in dit blad, jg. 1922—'23, p. 29 vlgDeze in 1575 *°f te Arnhem achtergebieven charters zijn in 1931 door de Rijksarchivaris aan het Zutfens archief overgedragen. macht van de stad, waren geroofd en moesten door nieuwe worden vervan gen") Dit drama herhaalde zich op kleiner schaal bij de tweede verovering van de stad in 1583, toen de „twee groote segelen, privilegiën ende sunst andere re- gistren ende papyren voor 100 daalders van Spaanse soldaten moesten wor den „gerantsoent".7) Maar ook deze ellende kwam Zutfen na de terugkeer aan de Staatse zijde in 1591 te boven, en werd het ook -zelf nog enige malen door oorlog en bezetting geteisterd het archief bleef tot dusver gelukkig gespaard. Dat het door de magistraat in de 17e en 18e eeuw steeds met gepaste zorg behandeld werd, kan men stellig niet ontkennen. Herhaaldelijk „visiteren" twee sche penen ter controle de oude en de nieuwe of dagelijkse kanselarij (in de eerste werden de oudere stukken bewaard), en krijgen de secretarissen een gratifi catie, omdat zij de „pampieren, registeren, prothocollen, brieven und contenta der cantzelerije in ordre gebrachtt unde wal verwart" hebben. De twee inspec terende raadsvrienden zelf worden voor hun archiefzorg vereerd met een okshoofd Franse wijn8). Blijkbaar hechten de Zutfense schepenen waarde aan een welgeordend en gemakkelijk te raadplegen archief, hetgeen in hen te loven valt. Misprijzend laten zij zich in 1592 uit over het archief van het schoutambt Zutfen, dat lange jaren in de stedelijke kanselarij berust had. Men heeft hen om inzage van de signaten en protocollen verzocht, maar deze zijn „soo seer confuis, verstroyt end in sulcke onordre bevonden", dat zij er zich niet mee wensen in te laten. Dit behoort immers tot de taak van de schout of zijn stadhouder, „diewelcke dan oock die signaeten end pampyren to sich nemen end daer mede doen mach als hij sal"u). Enige tijd later verklaart de stadhouder van hei schoutambt uit handen van de magistraat ontvangen te hebben „sess unnd twintich gerichtzbuecken met twalff stucken van processen, so klein als groit, denn schuldttampte Zutphen antreffende"10) IVÏet het eigen archiefbezit is het stadsbestuur zeer voorzichtig en niet al te gul, waar het de raadpleging door derden betreft. Toestemming van sche penen is nodig voor inzage der stukken, en nog zoveel te meer voor uitlening die maar sporadisch geschiedt. Voor wetenschappelijke doeleinden is men wel genegen consent te geven: in 1609 mag de rector der Latijnse school, Johannes Lontius, voor zeven of acht maanden lenen „verscheiden olde schrift- turen", nader omschreven als een lias met 237 en een pakket met 55 stukken, om te dienen tot een „beschrivinge der historiën van Gelderlandt"11Wan neer de privileges in 1613 in een „nyehe parkementen boeck" worden afge- B) Van Hasselt, Stukken voor de vaderlandsche historie II p 263 278 III p. 138. 7) Overrentmeestersrek. 1583 (hs. Kreynck, fol. 174 r.). Mem. en Res. 1591 November 22, 1651 Februari 18. a) Kentenissen 1592 (gecit. naar hs. Kreynck, f. 159 r.). 10) Inv. O. A. Zutphen no. 595. xl) Joh, Lontius, later predikant te Voorthuizen, na het overlijden van P. Me- rula belast met de voortzetting van de door deze aangevatte geschiedbeschrijving van Gelderland, die tenslotte door Joh. Is. Pontanus voltooid werd. Verg. H. D. J. van Schevichaven, De wording der Historia Gelrica 15971638 (Gelre Biidr en meded. XII, p. 313—380).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1951 | | pagina 12