78
antwoord wijzigingen in de wet en de besluiten aan te brengen zonder dat de
noodzakelijkheid daartoe door bevoegde deskundigen terdege is onderzocht".
Verder schrijvend over de Vereniging van archivarissen in Nederland be
handelde Meerkamp zijn lezing op de jaarvergadering van 1936 te Dordrecht
(zie Archievenblad 1936/37, blz. 27 vlg.), pleitend om de ambtstaak van de
archivaris op hoger peil te heffen, deze te maken tot groot cultuurhistorisch
werk, niet uitsluitend nuttig voor de administratie, doch tevens voor de we
tenschap, hierbij uitgaande van de these, dat een archief niet slechts een
min of meer chaotisch gegeven stof is, die moet worden geordend, doch „het
praecipitaat der handelingen van een door denken gevormd en geleid orga
nisme". Intussen werd „Dordrecht" geen succes, evenmin als het secretariaat
van het Zeeuwsch Genootschap dat, naar zijn eigen klacht, onbevredigend
verlopen was.*) „En toch zal moeten worden gepoogd de archieven
nuttig te maken voor het volk. Dit is alleen mogelijk door verande-
ring van personeel. In dit verband kan ik niet de ontmoedigende wer
king verhelen, veroorzaakt door de herbezetting van de Rijksarchivaris-
plaats te Middelburg. Vele krachten hebben zich te vergeefs ingespannen
om kam(eraad)ske Dr Felix benoemd te krijgen of in elk geval de benoeming
van een niet-nationaal-socialist tegen te houden. Persoonlijk heb ik op ver
zoek herhaaldelijk uitvoerig over de zaak geadviseerd. Het mocht alles niet
baten. Een schitterende gelegenheid om een sleutelpositie te doen bezetten
door een beproefd nationaal-socialist is verzuimd. Dit is op zich zelf te be
treuren en het wekt zorgvolle toekomstgedachten.
Mede in verband met de opgedane ervaringen zie ik er zeer tegen op het
moeilijke ambt van Algemeen Rijksarchivaris te aanvaarden. De nieuwe func
tionaris zal doeltreffende maatregelen moeten nemen eenerzijds om behoorlijk
geschoold en op het welzijn van het volk ingesteld personeel te kweeken,
anderzijds om den invloed van dilettanten en buitenstaanders te keeren. Hij
zal een sterke kracht moeten zijn. Bij mij echter doen de bezwaren van het
ouder worden zich reeds terdege gevoelen. Het werk mag niet mislukken door
het gebrek aan energie bij de nieuwe leiding. Ik ken het bestaand corps van
jong tot oud en weet welke geduchte weerstanden overwonnen zullen dienen
te worden. Slechts een jongere kracht zal m.i. hiertoe in staat zijn. Belast de
Leider mij niettemin met het ambt, dan zal ik stellig alles doen wat in mijn
vermogen is, om het archiefwezen beter aan zijn bestemming te doen beant
woorden dan tot dusverre het geval was. „Potius deficere quam desperare",
maar.... „deficere" schaadt de goede zaak".
Op een vraag van Carp wie volgens Meerkamp dan wel geëigend zou zijn
mr Bijlsma op te volgen, antwoordde deze 22 Mei: „Er is mij niemand be
kend, dien ik aangewezen zou achten om onder de tegenwoordige omstandig
heden het ambt van Algemeen Rijksarchivaris te bekleeden. Het is ook
geenszins mijn bedoeling geweest mij aan een eventueele definitieve opdracht
van den Leider te onttrekken. Slechts heb ik alsdan de onvermijdelijke moei
lijkheden willen aanduiden. Want het lijkt mij beter, dat deze vooraf bekend
Tengevolge van zijn, mislukte, poging de candidatuur van een, het jaar
tevoren ook door hem wetenschappelijk volkomen ongeschikt verklaard persoon
door te drijven, was Meerkamp na een conflict met het overige bestuur in 1941
afgetreden. (N. v. d. R,).
79
zijn. Naarmate de politieke toestand zich consolideert, zullen ook daarvan
houd ik mij overtuigd die bezwaren verdwijnen althans verminderen".
Ruim een week na deze brief van mr Meerkamp van Embden schreef dr
Carp op 31 Mei 1944 aan Ouwerling of deze nog andere candidaten kende:
„ik zou in dit verband gaarne Uw oordeel willen vernemen over een moge
lijke candidatuur van Jhr Dr H. J. L. Th. van Rheineck Leyssius voor boven
bedoeld ambt. Het spreekt vanzelf, dat laatstgenoemde hierover vooralsnog
niet moet worden geraadpleegd". Op 8 Juni antwoordde Ouwerling aan Carp
dat Dekker een opvolger voor Meerkamp als burgemeester van Middelburg
had. Jhr Leyssius deed „in bekwaamheid voor geen ander onder", maar „hij
is altijd een wijfelend (sic) iemand".
Eerst twee maanden later, op 11 Augustus 1944, berichtte Carp aan Mussert
dat de nota van Meerkamp „meer omvangrijk dan concreet" was: „Daar hij,
kameraad van Embden, de eenige voor dit ambt geschikte candidaat uit onze
rijen, thans zoo mogelijk niet meer in aanmerking wenscht te komen voor de
te verwachten vacature en mij een andere, daarvoor geschikte en deskundige
kameraad niet bekend is Uw Gemachtigde voor het Bibliotheekwezen, ka
meraad Ouwerling, komt, gezien zijn te zeer meegaande persoonlijkheid, hier
voor nauwelijks in aanmerking lijkt het mij niet wel mogelijk om thans dezer
zijds in de voorziening van de komende vacature van Algemeen Rijksarchivaris
bepaalde voorstellen te doen. Het komt mij onder deze omstandigheden het
meest juiste voor, dat deze kwestie voorloopig wordt aangehouden, in het
vertrouwen, dat de ontwikkeling van zaken in de naaste toekomst tot de be
schikking over een ruimer kring van beschikbare krachten zal leiden".
In deze trant schreef Carp 16 Augustus 1944 aan Meerkamp: „Namens
den Leider bericht ik U, dat -mede i.v.m. de door U naar voren gebrachte
persoonlijke bezwaren voorloopig zal worden afgezien om dezerzijds in
de voorziening van de komende vacature van Algemeen Rijksarchivaris be
paalde voorstellen te doen".
Bovenstaande gegevens ontleende ik aan het dossier „Leiding archiefwezen",
behorend tot de z.g. „Leider-dossiers" (i.e. door Leider Mussert zelf be
handelde zaken) van het archief der Secretarie van Staat, dat na de Be
vrijding uiteindelijk vrij volledig terecht is gekomen in de archiefbewaarplaats
van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te 's-Gravenhage. Behalve
een aan de Secretarie verbonden ambtenaar, die daarvóór het archiefwezen
had gediend, schijnt ook „kameraad Van der Veen", hoofd van afdeling IV
(bestuur en wetgeving) der Secretarie van Staat, Carp voorgelicht te hebben:
ik kreeg althans de indruk, dat hij het was, die de aandacht van Carp ves
tigde op jhr Van Rheineck Leyssius.
In zijn nota maakte mr Meerkamp gewag van de teleurstelling er niet in
geslaagd te zijn mej. dr D. A. Felix, hoofdcommies bij het rijksarchief te
Middelburg, benoemd te krijgen tot zijn opvolgster als rijksarchivaris in
Zeeland. Ook hierover is een uitvoerige documentatie aanwezig.
Het is mijn bedoeling niet geweest het verloop dezer benoeming te boek
staven, daar om volledig te zijn het betreffende dossier van het Departement
van Opvoeding, Wetenschap en Kuituurbescherming geraadpleegd zou moeten