44
45
BERICHTEN
der Roomsch Catholyken te Rotterdam" 1843^1851Aan de inventarissen
gaat een zeer uitvoerige inleiding vooraf. In dit geval was het zeker nodig
zoals Rogier ook deed op enkele punten dieper in te gaan dan gebruike
lijk in een algemeen gehouden inleiding. Immers sociale instellingen beschik
ken vaak over fondsen, die, naar de maat van hun aanzien, de archieven,
waartoe hun stukken horen, van klein doen uitdijen tot middelmatig of groot
En zo zou Rogier zeker in zijn taak te kort geschoten zijn, wanneer hij in de
Steigerse inventaris afdeling B V „Fonds Block" zonder meer had beschreven
en in de inleiding niet uitvoerig was ingegaan op de testamentaire beschikking
van Jan Block, een Rotterdams zeer kapitaalkrachtig man uit de achttiende
eeuw, en op alle verwikkelingen en moeilijkheden daarover ontstaan, die ook
voor onze kennis van de sociale zorg voor de Rooms-Katholieken te Rotter
dam van niet geringe betekenis zijn. Ik kaïn mij na lectuur van de inventaris
voorstellen, dat de jonge archivist Rogier heel wat werk moet hebben verzet
voordat hij zijn eersteling voltooid zag. Deze voltooiing is èn om het feit èn
om het bereikte resultaat een gelukwens waard. Het R.K. Parochiaal Arm
bestuur van Rotterdam, in 1857 opgericht, verdient dank, dat het de archie
ven, daterend van vóór dat jaar, deed ordenen en beschrijven, en zeker ook
voor de mededeling, die wij aan het begin van Rogier's boekje vonden, dat
genoemde archieven „zonder enige beperking" op het Bureau van het Arm
bestuur kunnen geraadpleegd worden.
A. VAN DER POEST CLEMENT.
C"N_?
ALGEMEEN
Het Besluit post- en archiefzaken rijksadministratie 1950.
Het lang verwachte product der commissie-Mey, het Besluit van 2 Oct. 1950
houdende voorschriften voor de behandeling van post- en archiefzaken bij de
rijksadministratie (S. no. K 425), is dan verschenen. Wij nemen er het vol
gende uit over.
Overwegende, dat de voorschriften hierover van het K.B. van 4 Sept. 1823,
no. 7, niet meer voldoen aan de behoeften van het Staatsapparaat, dat snellere
afdoening van zaken en grotere doelmatigheid van de archieven kan worden
verkregen door hierbij gebruik te maken van de uitkomsten der organisatie
leer en van de ontwikkeling op de gebieden van documentatie, registratuur en
administratieve techniek, wordt met intrekking van de art. II t/m XXI van
voornoemd K.B. bepaald;
Art. 2. De hoofden der departementen dragen zorg dat de post- en archief
zaken, zowel bij hun ministerie als bij de daaronder ressorterende instellingen,
diensten en bedrijven, worden behandeld volgens een zoveel mogelijk een
vormige werkwijze.
Art. 3. De minister (van binnenlandse zaken) doet zich op de hoogte houden
van de wijze, waarop bij de departementen uitvoering wordt gegeven aan art.
2; hij bevordert dat de werkwijze bij de verschillende departementen zoveel
mogelijk gelijk zij, zulks met inachtneming vain de bijzondere aard van elk
departement. Zo nodig doet hij, de permanente commissie voor de post- en
archiefzaken bij de rijksadministratie (art. 4) gehoord, aan de Kroon voor
stellen tot nadere regeling van die werkwijze, welke hij vooraf onderwerpt
aan het oordeel van de raad der ministers.
Art. 5. De commissie voornoemd bestaat uit ten hoogste vier leden meer
dan het aantal der departementen van algemeen bestuur bedraagt.
Drie der leden worden door de minister van binnenlandse zaken benoemd
uit deskundigen op het gebied der documentatie en registratuur en op dat der
administratieve organisatie. Eén daarvan wordt benoemd, op voordracht var.
de minister van o., k. en w., uit het personeel van de rijksarchiefdienst, en
één, op voordracht van de minister van financiën, uit het personeel van het
bureau organisatie van de dienst der rijksbegroting van het ministerie van
financiën.
De minister van binnenlandse zaken benoemt tot lid een deskundige op het
gebied der beveiliging van geheimen. Voorts kan ieder hoofd van een departe
ment een ambtenaar van zijn departement tot lid benoemen.
Art. 6. De minister-president benoemt een der bovengenoemde drie leden
tot voorzitter en stelt een reglement van orde voor de commissie vast.
Art. 7. Bij elk ministerie wordt één onderdeel belast met de behandeling
van alle post- en archiefzaken van dat ministerie. Voorzover verspreide ligging
der gebouwen of de aard der stukken, zoals geheime en zgn. kabinetsstukken,
feitelijke centralisatie onmogelijk of ongewenst maken, kan deze centrale afd.