40
41
N. B. Tenhaeff's Verspreide Geschriften, aangevuld met een schets van
zijn leven en werk, een lijst van zijn geschriften en een bladwijzer, in twee
delen uitgegeven door Dr Jan Romein. Groningen^ Batavia, 1949.
De titel: Verspreide Geschriften, niet: Verzamelde Geschriften, duidt er
reeds op, dat men in deze verzameling niet alles zal aantreffen, wat in de
dertig jaar van Tenhaeff's wetenschappelijke werkzaamheid van hem in druk
is verschenen. Om goede redenen door den uitgever in zijn verantwoor
ding uiteengezet zijn de dissertatie, het boekje „De wereld van Dante"
en de rekeningen van den Dom geheel weggelaten, terwijl van de overtalrijke
boekbesprekingen er slechts 14 opnieuw zijn afgedrukt. Waar het den uit
gever er in hoofdzaak om te doen was een monument op te richten voor
zijn overleden ambtgenoot en vriend is het begrijpelijk, dat hij wegliet die
stukken, waarin de persoonlijkheid van Tenhaeff minder tot uiting kwam.
Trouwens, een uitvoerige bibliographie, achter in het tweede deel, vult deze
lacune, voor zover zij een bezwaar mocht zijn, aan.
Maar er is ook niet alleen minder, want de de lezer wordt tegelijk aange
naam verrast door het aantreffen van enkele nog niet gepubliceerde stukken,
waarbij ieder het met den uitgever betreuren zal, dat van twee daarvan
slechts referaten te vinden waren.
Het boek opent met een vrij uitvoerig, piëteitvol geschreven levensbericht
door prof. Romein, die als collega proximus beter dan wie ook in de gelegen
heid was Tenhaeff te leren waarderen. Deze schets bevat meer dan curiosi
teiten. De persoonlijkheid van Tenhaeff spreekt zeer sterk in zijn werken
en daairom is wat ons van zijn leven wordt meegedeeld meer dan een uiterlijke
aanvulling. Wanneer ik mij op deze levensschets een enkele aanmerking ver
oorloof, dan is dat ook niet uit zucht om te critiseren, maar enkel omdat
Romein één (zij het ook latent gebleven) gave van den zeer veelzijdigen
Tenhaeff niet heeft gewaardeerd. Bij een citaat van Tenhaeff zelf, waarin
deze er zijn verbazing over uitsprak, dat hij toen het er om ging de richting
van zijn wetenschappelijke carrière te bepalen, niet gedacht had aan de juri
dische faculteit, tekent Romein aan: „Zijn verbazing lijkt voorbarig. Het is
waar, zijn latere werk heeft hem vaak genoeg met historische rechtsverhou
dingen in aanraking gebracht is niet schier elke oorkonde een juridisch
document, dienend om rechtstitels vast te leggen? en hij wist er ongetwij
feld altijd raad mee. Maar dat is toch heel wat anders dan de echte juristerij,
wier meest formeel karakter onmogelijk enige aantrekkingskracht kon uitoefe
nen op een jonkman, zo verzot op heit beschouwen van uitingen van hef
concrete leven als hij". Zou dan iemand, die iets moois wist te maken var,
een zo brokkelige en weerbarstige materie als een stuk muntgeschiedenis
voor een in den grond zo menselijk iets als het recht geen liefde gehad hebben7
De verklaring is dan ook wel, dat Tenhaeff, evenmin als elke andere jongen
van achttien jaar op dien leeftijd een duidelijke voorstelling zal hebben gehad
van wat de rechtenstudie eigenlijk inhield en dat het zeer weinige wat hij
er van wist hem de schrik voor de „echte juristerij" zal hebben ingeboezemd.
Is het niet merkwaardig, dat juist deze meest begaafde leerling van Opper-
mann diplomaticus is geworden? En niet „schier elke" oorkonde is een juri-
disch document, maar een oorkonde is dat per se en dus altijd. En uiteinde
lijk gaat het bij de oorkonden om den inhoud. Het spreekt van zelf, dat ik
hiermee niets wil afdingen van de waarde van deze schets; ik noteer dit
alleen, omdat Tenhaeff deze uitleg van Romein zeker niet zou hebben aan
vaard.
Het lag voor de hand alles systematisch, niet chronologisch te groeperen
In Tenhaeff's ontwikkelingsgang zijn geen keerpunten; rustige evolutie ken
merkt hem en het komt er dan ook weinig op aan wat vroeger en wat later
werd geschreven. In de eerste afdeling zijn vanzelfsprekend bijeen ge
bracht zijn bijdragen over middeleeuwse geschiedenis; zeker zijn beste werken
van vakhistorisch standpunt, want hiernaar ging zijn voorliefde uit. De tweede
afdeling: Moderne Geschiedenis, was voor een groter publiek bestemd, wat
niet wil zeggen, dat ze voor Tenhaeff van minder belang waren, evenmin
als voor ons; ik zou bijna zeggen: integendeel. De grote figuren, die hij hier
behandelde, waren voor Tenhaeff meer dan studie-objecten. Dat is ook wel
de reden, dat hij er niet tegen op zag een belangrijk deel van zijn toch al
druk bezetten tijd te offeren aan een vertaling van Branch's werk over Karei V.
De vierde afdeling: Wetenschap en Onderwijs toont, welk een geboren pae-
dagoog Tenhaeff was.
In de vijfde afdeling zijn enkele stukken voor ons archivarissen van bij
zonder belang; immers men vindt hier in den vorm van uitgewerkte boek
besprekingen Tenhaeff's opinies op diplomatisch gebied uiteengezet, t.w. in
zijn beschouwingen over het Ootkondenboek van het Sticht Utrecht en vooral
in zijn „Oorkondencritiek en Vaderlandsche Geschiedenis" en zijn beschou
wingen over de Fontes Egmundenses. Het is niet onwaarschijnlijk, dat dit
gedeelte, althans wat de positieve resultaten betreft, het minst blijvend
zal zijn, althans wat de uitkomst betreft. Dit ligt niet zo zeer aan Tenhaeff
zelf als aan de aard van de diplomatiek. Zeker is het niet toevallig, dat juist
op dit terrein van historische wetenschap de heftigste polemieken hebben ge
woed; bellum diplomaticum is nauwelijks beeldspraak. Nergens staan de op
vattingen meer diametraal tegenover elkaar. Tenhaeff toont, dat hij een
leerling van Oppermann is geweest; diens extreem critische houding heeft
hij tot de zijne gemaakt. Vergis ik me niet, dan breekt zich op het ogenblik
een conservatiever opvatting baan. Tenhaeff sprak eens glimlachend van de
„pilatus-achtige scepsis", die zich van den lezer meester maakte bij de con
statering, dat van de 112 door Oppermann en zijn leerlingen onderzochte oor
konden er slechts 18 vrijuit gaan, dat is iets meer dan één zevende. Nu, deze
scepsis was begrijpelijk. Maar hoe men ook over Oppermann denken moge,
met hem begint hier te lande de methodische studie van de oorkonden en als
men nu gaandeweg tot eien bezonkener oordeel komt, dan is het voor al, omdat
wij door zijn werkwijze veel geleerd hebben. Hetzelfde kan men zeggen van
Tenhaeff, die bovendien op zijn leermeester de schone karaktertrek van een
irenische gezindheid voor had.
Wij moeten prof. Romein en zijn medewerkers dankbaar zijn voor deze
uitgave.
H. P. H. CAMPS.