38
39
BOEKBESPREKING
staatsarchieven, vaak zeer belangrijke middeleeuwse archivalia. Na de consti
tutie van 1803, die overigens aan de kantons hun zelfstandigheid terug gaf,
kwam er zelfs een bondsarchivaris, hoewel er geen permanente eedgenoot-
schappelijke besturen waren; het archief was gevestigd te Bern en de kan
tonale regering nam op zich daarvoor ruimte beschikbaar te stellen. De Bonds
staat van 1848 bouwde het bondsarchief verder uit en gaf het het karakter
van een wetenschappelijke instelling.
De 22 staatsarchieven bleven volkomen onafhankelijk van de Bond en van
elkaar; beschouwd uit een oogpunt van archiefvorsing ligt bij hen zelfs het
zwaartepunt, daar hier vrijwel alle oudere stukken worden bewaard. Voor
bijzonderheden zij naar het artikel zelf verwezen; de vorming en de groei dei-
Eedgenootschap weerspiegelt zich in sterke mate in de structuur der ver
schillende archieven.
Hoewel Zwitserland het land is der ver doorgevoerde gemeentelijke auto
nomie, bestaat in de meeste kantons zeker staatstoezicht, dat in den regel
aan het staatsarchief is opgedragen; in sommige gevallen strekt het toezicht
zich zelfs tot de kerkelijke gemeenten en hun archieven uit, dit in verband
met de „Kirchenbiicher" (onze retroacta B.S.). Over de andere geestelijke ar
chieven heeft de overheid generlei zeggenschap; evenmin over de particuliere
archieven. De wetgeving op de staats- en gemeente-archieven gaat uit van
de kantons en is daardoor van kanton tot kanton verschillend; archiefwet
geving vanwege de Bond bestaat in Zwitserland niet.
Sinds 1922 bestaat een „Vereinigung Schweizerischer Archivare", die een
maal 's jaars vergadert ter bespreking van vakvragen en bij die gelegenr-
heid de ter plaatse aanwezige archieven bezichtigt. Als orgaan dient haar de
door een historisch genootschap uitgegeven Zeitschrift für schweizerische
Gesehichte; sedert 1947 is de uitgave beproefd van een in machineschrift
verschenen mededelingenblad.
Moderne archiefgebouwen hebben het Bondsarchief te Bern, 9 staatsarchie
ven, benevens Zürich en Winterthur. Zürich heeft als enig kanton sinds 1900
een archiefcommissie, die de verbinding vormt met de Universiteit en aan
winst en afstand van archivalia, de wetenschappelijke arbeid van het archief
en het jaarverslag controleert.
Aan het hoofd der grotere staatsarchieven staan wetenschappelijk ge
schoolde ambtenaren, over wier opleiding geen voorschriften bestaan. T.a.v.
de onderschikking eveneens veel variatie: soms departement Binnenlandse
Zaken (5 kantons), soms Onderwijs (8 kantons), soms de regering of de
staatskanselarij (9 kantons). Het Bondsarchief is gesteld onder het eedge-
nootschappelijk departement van Binnenlandse Zaken, evenals het Landes-
museum en de Landsbibliotheek.
U.
Dr W. Formsma. De archieven van de Raad en Rentmeester-generaal
der domeinen en der Leen- en tolkamer in stad en meierij van 's-Hertogen-
bosch. 's-Oravenhage, 1949 (117 blz.
Beide instellingen bestonden voor de afscheiding. Zij zijn gegroeid uit de
Brabantse domaniale instellingen. Schr. heeft overschot van gelijk hen samen
te behandelen. Niet alleen was de rentmeester der meierij voorzitter der leen-
en tolkamer; de twee instituten hadden ongeveer alle verrichtingen gemeen.
Door de scheiding tussen Zuid en Noord viel de controle vanwege de vroe
gere hertogelijke bestuurscolleges weg en groeide de bevoegdheid der twee in
stellingen aan. De groei van het ambt dient tot grondslag van de gans nieuwe
rangschikking, door schr. consequent in de archieven doorgevoerd. Zo vindt
men telkens eerst de stukken betreffende de domaniale zaken, ten tweede die
van later verkregen functies, vooral het toezicht op de dorpsfinancies. Op die
uitbreiding volgt beperking. In 1796 gaan de bevoegdheden der Leen- en tol
kamer over naar het Comité vail Domeinen en Financiën en naar het Hof
van Justitie en werd het ambt van rentmeester minder belangrijk, tot het in
1810 verdween. Zo kennen we de einddata. De begindatums schommelen van
einde' 16e tot begin 17e eeuw naar gelang de reeksen.
De inventaris is duidelijk. Oude vaktermen, uit vroegere titels overgenomen,
o.a. „permanente bouwwerken", „verbandboeken", worden in de inleiding
verklaard. Deze verantwoordt de indeling en geeft de chronologische lijst der
rentmeesters1), leenmannen en griffiers. Minder geslaagd is de historiek van
de Leen- en tolkamer. Zeker is de algemene lijn juist: de zaken, die in de
15e eeuw nog door colleges aid hoc worden behandeld, vallen later onder de
bevoegdheid van de Kamer. Dit is o.i. een bewijs dat deze niet in de 14e
eeuw, maar omstreeks 1500 haar oorsprong vindt. Verder zijn in dit betoog
een aantal bevreemdende uitlatingen2). Zij zullen hopelijk dit voordeel hebben
iemand te prikkelen om een grondige studie te beginnen over de Brabantse
tolkamers in het algemeen.
Brussel. Dr P. GORISSEN.
1) Tielman van Zonne' hierbij te voegen (begin 14e eeuw). Een niet gedateerde
rekening van hem, fol. 9196 van het cijnsboek van 1340 (n° 45.038 der Reken
kamer, Algemeen Rijksarchief te Brussel). Merken wij op dat Hendrik Ceelen
en Hendrik van der Keelen twee verschillende rentmeesters zijn.
2) De „kooplieden" (p. 12) der Leuvense tolkamer zijn de pachters van de tol
(mededeling van mevr. R. Doehaerd). De „erflaten" der Antwerpse tolkamer
mogen gerust burgemeester of schepen of van adel zijn (pag. 13)vereist blijft
echter dat zij laathouder zijn van eien of ander stuk van het hertogelijk domein.
In de uitdrukking „stadhouder ende leenmannen" (p. 14)mag men niet denken
aan een waarnemend rentmeester. De rentmeester-generaal treedt op als stad
houder van de hertog. Waarom horen de leenzaken (p. 14) tot de competentie
van de Raad van Brabant, en niet tot het Leenhof? Men kan niet spreken van
laatbank (p. 15) in de kwestie van 1390, vermits de assessors optreden als leen
mannen.