32 33 de inventarisatie had laten leiden door deze regel zou hij opgemerkt hebben, dat het weinig moeite kost een juiste lijn door de hem ter inventarisering ge geven stukken te trekken. Hij zou dan ook opgemerkt hebben, dat een goede archiefinventaris alleen dan verkregen wordt, indien men zich losmaakt van van de vraag, in welke bewaarplaats de stukken toevallig liggen5), wie de eigenaar er van is, of wie ze belangrijk vindt6). De eigendom van bepaalde archiefstukken wordt vaak door allerlei met de archiefleer in geen verband staande, toevalligheden bepaald, en de erfgenaam van de Heer van een voormalige heerlijkheid kan in vroeger jaren op de meest onrechtmatige wijze verkregen stukken thans door verjaring volkomen recht matig onder zich hebben. Men kan zich hoogstens afvragen in hoeverre het bezit door een particulier van stukken, welke duidelijk de kenmerken dragen van voor de publieke dienst bestemd te zijn, te goeder trouw genoemd kan worden7). Alleen al het feit, dat toevallige bezitters van dergelijke stukken, na deskundige voorlichting van een archivaris, bijna altijd nog bereid gebleken zijn, deze stukken over te dragen aan de openbare lichamen of instellingen, die thans als de regelmatige beheerders van die stukken beschouwd moeten worden, moet een aanwijzing zijn om dwang, indien die al kan worden uitge oefend, niet dan in het uiterste geval toe te passen. Het is te hopen, dat dit ook in den vervolge zo moge blijven. Hetzelfde geldt voor de „raadpleging" van de archieven van voormalige heerlijkheden: door de behulpzaamheid der archivarissen en het juiste inzicht van de tegenwoordige eigenaars zijn vele van dergelijke archieven zonder kosten naar openbare archiefbewaarplaatsen kunnen worden overgebracht en de raadpleging ervan is vrij, zonder dat voor de tegenwoordige eigenaars eer. enkele „titel" verloren gaat8). Indien een tegenwoordige eigenaar van een huisarchief - dit woord dan niet gebruikt in de betekenis, welke de heer 't Hart er aan hecht, doch in juiste zin dit onder zich wenst te behouden, heeft hij daartoe het volste recht en ik mag de hoop uitspreken, dat dit recht niet geschonden zal worden ter tegemoetkoming aan de eenzijdige! verlangens van onderzoekers die zich, voor zover mij bekend, over de toegankelijkheid van onder particulieren be rustende archieven van voormalige heerlijkheden nimmer te beklagen hebben gehad. De oorzaak van dit alles is, dat tot nu toe in ons land dergelijke zaken geregeld plegen te worden, niet door dwang9), maar door overleg, een over- 5) Vgl. paragraaf 8 van de Handleiding. Vgl. paragraaf 19 van de Handleiding. 7) Vgl. de art. 20002003 van het Burgerlijk Wetboek. 8) De waarde als bewijsstuk van archiefbescheiden wordt m.i. geenszins ver minderd door plaatsing in een openbaar archiefdepot. 9) De heer 't Hart legt, onder verwijzing naar een passage in de Inleiding tot de „Inventaris van het Huisarchief der Heren van Warmond" den bewerker, mr S. J. Fockema Andreae, woorden in de mond, die deze niet gezegd heeft. Indien de heer 't Hart het nodig oordeelt te verwijzen naar een slechts in luttele exemplaren getypt werk, moet hij zeker de moeite nemen een dergelijke passage woordelijk over te nemen. Fockema Andreae spreekt niet van eigenaars van heerlijkheids archieven, die wel of niet „gedwongen" kunnen worden hun eigendom aan Rijk of Gemeente over te dragen. leg, dat dan vanzelfsprekend niet verstoord moet worden door ontijdige in menging van ondeskundigen, of practisch onmogelijk gemaakt door foutieve inventarisatie. Is eenmaal een wetenschappelijk verantwoorde inventarisatie tot sta'nd gekomen, waardoor in elk archief terecht komen die stukken, die er volgens het herkomstbeginsel in thuishoren, dan kan de vraag naar het meest geschikte beheer beantwoord worden op een wijze, die alle; eigendomsproble men buiten beschouwing laat en ieders belang bij de stukken ten volle tot zijn recht laat komen. Men zal zich wellicht afvragen, waarom ik deze bij de vakgenoten over bekende zaken hier nog eens bespreek. Zeker niet in de eerste plaats om de heer 't Hart duidelijk te maken, dat zijn verwarde suggesties op het gebied van archiefbeheer voortkomen uit een verkeerde methode van inventariseren: zeker ook niet, om te voorkomen, dat zijn wijze van inventariseren navolging zal vinden. Hiervoor koester ik niet de minste vrees. Maar wel opzettelijk met de bedoeling aan de eigenaars van heerlijkheids- en ook huisarchieven openlijk te doen weten, dat de voorstellen van de heer 't Hart geheel blijven voor zijn eigen rekening. Bij mij althans bestaat niet de minste bereidheid mede te werken aan een inmenging van de zijde van de Rijksarchiefdienst, zoals de heer 't Hart voorstaat, een inmenging, die veel gelijkenis vertoont met een tegenwoordig op velerlei gebied heersende fiscale mentaliteit, maar die ons archivarissen niet past en niet ligt. D. P. M. GRASWINCKEL.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1950 | | pagina 20