ra
28
29
hem van de onbezoldigde waarneming van het archivariaat te ontheffen.
De Commissie overwoog echter, dat door de aanstaande veilingen van domein
goederen de omvang van het Agentschap minder zou worden. Daarom kende
zij in Maart 1838 met Koninklijke bewilliging aan Van Doorn voor het
archivariaat een toelage van f 300 per jaar toe en voor de afgelopen tijd
een gratificatie van f 1000 voor eenmaal. Daarmede was dan, naar de Com
missie berekende, sedert 1831 nog f 5000 bespaard.
Toen naderde men echter ook het keerpunt, althans wat de verzorging der
kapittelarchieven, niet wat de bezoldiging aangaat, hoewel het nog enige
jaren duren zou voor de kapittelarchieven weder een vakkundige beheerder
kregen. Een nieuw aspect opende zich doordat Gedeputeerde Staten zich in
de zaak mengden. De provinciale archivaris P. J. Vermeulen, als zodanig in
1840 benoemd, die reeds twee malen naar de opvolging van Dedel had gesolli
citeerd, genoot bij de Provincie aan daggelden een tractement van ongeveer
f 460 per jaar. Het college stelde in Januari 1839 de Minister van Binnen
landse Zaken voor hem het beheer der kapittelarchieven op te dragen en
daarvoor uit 's Rijks kas een beloning van f 340 per jaar toe te kennen. Op
die wijze zou hij eenzelfde bezoldiging bereiken, als de provinciale archiva
rissen van Gelderland en Overijsel reeds genoten. Over het voorstel van Gede
puteerde Staten bracht De Jonge een gunstig advies uit, ook ten aanzien
van de persoon van Vermeulen. Op voorstel van de Minister van Binnen
landse Zaken is hem de gevraagde toelage toegekend bij K. B. van 19 October
1839. De zaak van de kapittelarchieven was daarmede echter nog niet ge
regeld, want de Minister had gewild, dat hij ook nog een toelage van f 300
van het Amortisatie-Syndicaat zou krijgen, en daartegen kwam de Commissie
in verzet79). Zij was van mening dat Van Doorn, de Agent van het Domein,
het werk even goed kon voortzetten en voltooien en de Minister van Finan
ciën aanvaardde dat advies. Toen evenwel met het einde van 1840 het
Amortisatie-Syndicaat ontbonden werd en de Permanente Commissie daar
door weggevallen was, kwamen Gedeputeerde Staten op de zaak terug en
in een uitvoerig advies aan de Minister van Binnenlandse Zaken80) wezen
zij opnieuw op de wetenschappelijke en historische waarde der kapittel
archieven, wier bewerking het beste aan de provinciale archivaris kon worden
toevertrouwd. Mochten er bezwaren zijn tegen het toekennen van de extra
beloning van f 300 a 400, dan zou daarop niet bijzonder worden aangedrongen.
De nieuwe Minister van Binnenlandse Zaken, W. A. baron Schimmelpenninck
van der Oye van de Poll81), die belangstelling voor de zaak aan de da£
legde, beval dit voorstel aan zijn ambtgenoot van Financiën aan82). Merk
waardig is een potloodaantekening op de minuut van de brief, dat vroegere
pogingen mislukt zijn, omdat het Amortisatie-Syndicaat deze zaak „altijd
slecht uit een financieel en administratief oogpunt" wilde beschouwen. Daarop
Brief van de Commissie aan de Minister van Financiën van 8 October 1839
(bijlage bij het K. B. van 19 October 1839 in het archief van het Departement
van Binnenlandse Zaken, 5e afd.).
80) Advies van 27 Mei 1841. Ibidem.
81Nieuw Nederl. Biogr. Woordenboek, IX, 984.
82) Brief van 11 Juni 1841. Archief Binnenl. Zaken.
is nog weer een uitvoerige correspondentie tussen Binnenlandse Zaken en
Financiën gevolgd, omdat de Agent Van Doom een splitsing van de kapittel
archieven in een historisch en een administratief gedeelte voorstelde. Het
eerste zou dan kunnen worden overgedragen, het tweede onder het Domein-
beheer moeten blijven, omdat voor het beheer van dit laatste gedeelte geen
speciale kundigheden vereist waren. Zowel De Jonge als Gedeputeerde Staten
adviseerden hierop afwijzend en Schimmelpenninck deelde hun standpunt83)
De Agent Van Doorn handhaafde zijn inzicht, maar ondanks zijn verzet
heeft de Minister van Financiën zich bij de wens van zijn ambtgenoot neer
gelegd, omdat na de gehouden Domeinveilingen het Domeinbestuur zijns
inziens weinig belang meer bij de kapittelarchieven had. Daarop volgde nog
weer een uitvoerige briefwisseling om de kosten der nieuwe voorziening van
de begroting van het Departement van Financiën naar die van Binnenlandse
Zaken over te brengen, maar ten laatste was de zaak toch in kannen en
kruiken: een K. B. van 6 December 1843 bepaalde, dat het beheer en toezicht
van de kapittelarchieven van Financiën over zou gaan op Binnenlandse Zaken,
en op 31 December van dat jaar vond de overdracht plaats. De verzameling
werd overgebracht naar het Gouvernementsgebouw en zou, steeds afgeschei
den van het archief der Provincie, onder toezicht van de Gouverneur en
Gedeputeerde Staten, door de provinciale archivaris worden beheerd. Een
afzonderlijke beloning kon er voor hem nog niet op overschieten, maar in 1845
werd hem voor het beheer der kapittelarchieven een toelage van f 300 per
jaar toegekend. Het kapittelhuis van St. Pieter is aan de Waalse gemeente,
die de Pieterskerk in gebruik heeft, verkocht.
Onder Vermeulen is Glindeman tot 1850 werkzaam gebleven. Calkoen
had tevoren ontslag verkregen en is in 1838 vervangen door mr A. A. van
Oldenbarneveldt genaamd Witte Tullingh, die in functie bleef tot hij in 1854
benoemd werd als griffier bij het Hoog Militair Gerechtshof. Nadien is er
nog een klerk bij de kapittelarchieven geweest; de laatste werd in 1873 aan
gesteld op een daggeld van f 1, en overleed in 1906. Van Vermeulen's hand
zijn vier verslagen in druk verschenen (1850, 1856, 1867 en 1876). Dan volgt
na zijn overlijden (17 Januari 1878) nog een verslag van de tijdelijke beheerder,
de commies ter Provinciale griffie A. W. van Beeck Calkoen over 1877,
en daarna komt de reeks van jaarverslagen van de rijksarchivarissen mr S.
Muller Fz. en zijn opvolgers. Daarmede komen wij in de moderne tijd. Ge
durende een tijdvak van bijna een eeuw heeft het Utrechtse depot slechts
twee beheerders gekend: eerst Vermeulen en gedurende de jaren 1879—1920
mr Muller.
Vermeulen heeft de chronologische ordening van de chartercollecties der
kapittelarchieven voortgezet en in 1850 een inventaris van boekdelen en
bundels uitgegeven. Van de charters verscheen een gedrukte lijst in 1877,
welke tot en met het jaar 1300 liep. Voor de kapittelarchieven heeft hij min
der kunnen doen dan voor het provinciaal archief. Muller noemt hem een
„self made man"84) en als archivaris was hij dat ook, maar hij had academisch
83) Brief van 22 October 1842 aan de Minister van Financiën (minuut). Ibidem,
S4) Catalogus Statenarchief. Inleiding, biz. XXXVI.