24
*3
25
per of index moeten worden voorzien. Het bewaren, rangschikken en beschrij
ven der archieven (zegt art. 5) is wel het voorname werk van de archivaris,
maar gedurende deze werkzaamheden moet hij tevens een catalogus aanleggen
van de1 stukken, die hem voorkomen bij uitnemendheid voor 's. Lands geschie
denis van belang te zijn en als onuitgegeven verdienen eenmaal het licht
te zien. Daarvoor onderscheidt het artikel zeven rubrieken, nl. stukken van
belang voor de kennis van:
a. de natuurlijke en kunstmatige gesteldheid des lands;
b. de toestand der bevolking in onderscheiden tijdperken (verdeling in
vrijen en slaven, adel en burgers);
c. de regeringswijs in onderscheiden tijdperken (geschiedenis van het leen
stelsel; macht der vorsten, bisschoppen enz.; aandeel van de adel, de kapit
telen en de steden op het bestuur
d. de gesteldheid der kerk, voornamelijk de Utrechtse kerk, in haar
betrekkingen tot de overige kerken van Nederland, de aartsbisschop van
Keulen en de Paus;
e. de gesteldheid der wetten en der wetgeving, in het bijzonder in het
bisdom Utrecht (wie waren wetgevers; volksvergaderingen; oudst bekende
wetten)
f. de staat der beschaving in het bisdom Utrecht van de vroegste tijden
af, met name de toestand van Kunsten en Wetenschappen;
g. de gesteldheid van de koophandel, de zee- en riviervaart, de nijverheid
en de landbouw, in het bijzonder in het bisdom Utrecht.
Art. 6 der instructie draagt den archivaris op van tijd tot tijd met de
Substituut-archivarius des Rijks De Jonge overleg te plegen. In het bijzonder
zou hij hiertoe verplicht zijn ten aanzien van de uitgave van Gedenkstukken,
waartoe hij een voordracht aan de Commissie had te doen. Art. 7 droeg hem
op jaarlijks een verslag zijner werkzaamheden aan de Commissie in te leveren.
De laatste vijf artikelen der instructie: zijn in hoofdzaak van comptabele aard.
De opzet lijkt in onze ogen wat grootscheeps, maar men vergete niet, dat
de eisen in die tijd heel wat lager waren. De Utrechtse archieven hebben
pas vrij laat een behoorlijke verzorging verkregen. Vergelijken wij dit met
Gelderland, dan blijkt de toestand daar veel gunstiger te zijn geweest. Reeds
in 1817 trad Nijhoff daar als provinciaal archivaris op en het eerste deel
zijner Gedenkwaardigheden zag in 1830 het licht. Had een man met Dedels
capaciteiten gedurende een aantal jaren zijn krachten aan de kapittelarchieven
kunnen geven, ongetwijfeld zou hij goede resultaten hebben weten te bereiken.
Met zijn zwakke gezondheid echter heeft Dedel zich niet zo aan zijn taak
kunnen wijden, als hij zelf heeft gewild, en toen hij, na nog geen vijf jaren
in functie te zijn geweest, reeds overleed, kwam aan zijn arbeid een ontijdig
einde. De ambtelijke correspondentie van Dedel is bewaard gebleven, terwijl
hij aan de Permanente Commissie twee jaarverslagen, nl. in Februari 1828
en Maart 1830, heelft uitgebracht. De gevraagde inlichtingen waren gerinq
in getal en zij betroffen in hoofdzaak de aard van bepaalde, aan het Domein
verschuldigde betalingen. Deze onderzoekingen veroorzaakten vrij veel werk
ten gevolge van de wanorde, waarin de archieven verkeerden. Hierover en
over Dedels werk lichten zijn verslagen ons in.
In de Dom en de Janskerk hadden de archieven veel van regen en onge
dierte te lijden, gehad en de herhaalde verplaatsingen hadden een grote wan
orde teweeg gebracht. De inventarisatie, die men in de Franse tijd was be
gonnen, had die wanorde eer verergerd dan verbeterd, en al waren de
archieven der verschillende kapittelen afzonderlijk geplaatst, toch waren
stukken van het ene in het andere geraakt. Zo trof Dedel de stukken der
proosdij van St. Jan overal verspreid aan. Verder ontbrak ook nog al het
een en ander, omdat de voormalige kanunniken na de opheffing der kapit
telen verschillende archivalia hadden meegenomen met de bedoeling op deze
wijze de overheerser afbreuk te doen, een redenering, die ons uit de laatste
oorlog niet vreemd is. Naar het schijnt, zijn gedeelten dezer archivalia op de
auctie-Musschenbroek in 1826 verkocht. Ook waren de resoluties van het
Domkapittel toen in particulier bezit, maar deze zijn later teruggekeerd06!
Dedel is zijn werk begonnen met het kapittelhuis flink te laten luchten en
er te laten stoken, en nadat stellingen waren aangebracht, kon voor een
betere plaatsing van de archiefstukken worden gezorgd. Aanvankelijk wilde
de archivaris, toen hij beter met de inrichting der kapitteladministratie en met
het oude schrift bekend geraakte, beginnen met de ordening van één archief,
nl. dat van het kapittel van St. Marie. De inlichtingen, die de Permanente
Commissie uit het Amortisatie-Syndicaat hem vroeg, noodzaakten hem
ook in de andere archieven nasporingen te doen, hetgeen hem tot een globale
rangschikking van het geheel leidde. De resolutiën, rekeningen, registers, tiend
rollen en losse stukken, die in pakken waren bijeengebonden, konden hem
meer gegevens voor de gevraagde inlichtingen verschaffen dan de charters.
Zo werden de pakken nieuw gesorteerd, waarbij het archief van de Dom,
dat de grootste omvang had, buiten beschouwing bleef. Vervolgens keerde
Dedel tot St. Marie terug om de charters in de door zijn instructie verlangde
geografische en chronologische orde te brengen, waarna zij in een inventaris
werden beschreven. Daarbij werden de stukken genoteerd, die voor een uit
gave in aanmerking konden komen. In de veronderstelling, dat stukken over
bepaalde onderwerpen ook in andere kapittelarchieven konden voorkomen,
meende Dedel en terecht zich in de eerste plaats op de ordening der
overige archieven te moeten toeleggen. Hij is na St. Marie met St. Pieter
voortgegaan en, gelijk uit zijn tweede verslag blijkt, geleidelijk tot het inzicht
gekomen, dat de hem voorgeschreven geografische orde niet vol te houden
was, omdat b.v. in één register goederen waren beschreven, die over ver
schillende gewesten verspreid waren. Hoe goed zijn inzicht in deze zaak was,
blijkt uit zijn betoog, dat de goederen der kapittelen gesplitst waren naar de
administraties, waaronder zij behoorden, en bij de rangschikking en inventari
sering die oude orde gehandhaafd moest blijven, all vond daarna een geogra
fische onderverdeling of een chronologische rangschikking plaats. Voor som
mige onderdelen, de privilegiën b.v., moest een geheel nieuwe orde worden
gevonden. De charters werden op raad van De Jonge in tabellen beschreven
met aantekening omtrent datum, inhoud, aard en staat van het stuk, en zegels.
Aan de Domeinadministratie waren verder meer dan 500 titels van erfpacht
60) Verslag van de provinciale archivaris dr P. J. Vermeulen, 1856, blz. 2829.