110
111
slecht en de begrotingskosten dezer jaren werden door leningen gedekt. In
1817 reeds stelde de Minister van Financiën in een memorie aan de Koning
voor om in de behoefte aan gereed geld te voorzien door het verkopen van
domeinen, waarbij men zich aanstonds in contanten van de opbrengst verzeke
ren zou door het uitgeven van een lening met de domeinen als onderpand,
maar eerst in 1822 diende de Regering enige wetsontwerpen bij de Staten-
Generaal in, die ten doel hadden de staatsfinanciën te saneren33)Het is be
grijpelijk, dat men intussen ook naar mogelijkheden van bezuiniging zocht en
toen De Vos in de eerste dagen van Januari 1820 de aandacht op zich zelf
vestigde door uitbetaling van zijn achterstallig tractement te verzoeken
ook deze achterstand geeft over de staat der financiën te denken bracht
dit verzoek de Directeur-generaal der In- en Uitgaande Regten en Directe
Belastingen te 's-Gravenhage op een gedachte. Zij deed hem aan de Directeur
der Registratie te Amsterdam vragen, „of en welke zwarigheden er zouden
kunnen bestaan om het archief der kapittelsgoederen door een der ambtenaren
van de Registratie en Domeinen te doen overnemen om vervolgens herwaards
ter Generale Directie te worden overgebragt"31)Men zag dus, en het zou
niet de laatste maal zijn, in de archieven een mogelijkheid tot bezuiniging,
terwijl verder uit de vraag blijkt, dat men de kapittelarchieven eenvoudig als
een onderdeel van het archief der administratie beschouwde en volstrekt niet
besefte, wat zij behelsden, en welke capaciteiten voor een behoorlijk beheer
vereist werden. De vraag kwam om advies bij de Inspecteur der Domeinen te
Amsterdam, jhr mr J. N. Warin, die toen later zou het wel anders worden
nog al met De Vos ingenomen bleek te zijn38). Deze had, naar hij schreef,
in het kapittelhuis van St. Pieter de archieven in vrij goede orde gerangschikt
en hij was in staat het oude schrift te ontcijferen. Bovendien wist Warin geen
ambtenaar der Registratie en Domeinen te noemen, die kennis van het oude
schrift bezat. Te 's-Gravenhage was, voorzover hem bekend, alleen de Com
missaris bij de Raad en Rekenkamer Swaan daarin zeer bedreven, terwijl de
commies Van Geyt, die archivist onder het vorige bestuur was, en de klerk
Cuntz zich er zeer op hadden toegelegd, maar hij betwijfelde, of de laatste
twee wel uit de oude stukken in het kapittelarchief wijs zouden kunnen wor
den. „Maar (schrijft hij) al konden er geëmployeerden gevonden worden,
die dat schrift kunnen lezen, dan nog zoude het hun falen aan de noodige
kennis der oude inrigtingen en costumen der voormalige kapittelen; want bij
ondervinding weet ik, dat zonder die keftnis, welke eenige weinige lieden
te Utrecht, waaronder de Heer de Vos, bezitten, het onmogelijk is kwestien
op de Oudheid gegrond, te beoordeelen." In het laatste halfjaar van 1819
was De Vos aangeschreven om de documenten aangaande de te veilen per
celen aan de betrokken ontvangers af te geven, en dit was geschied. Hij,
Warin, was overtuigd, dat alleen De Vos die stukken uit dat „aloud" archief
zou hebben kunnen vinden. Aan een overbrenging naar Den Haag had ook
het voormalig Domeinbestuur meermalen gedacht, maar het gebouw op het
3Ü) H. Riemens, Het Amortisatie-Syndicaat (Prschr. Amsterdam Econ. 1935),
blzz. 42 en 56.
3T) Brief van 11 Januari 1820. Financiën no. 1612.
3S) Brief van 20 Januari 1820. Ibidem.
Binnenhof, waar in 1819 het Departement van Waterstaat gekomen was,
en dat zeer fraaie archiefkelders en zolders bevatte, bood voor dit „omslagtig"
kapitulair archief geen plaats, en bij het archief van Staat, dat geborgen
was in de lokalen op het Binnenhof, waar nadien de bureaux van de Alge
mene Rekenkamer gekomen waren, was evenmin ruimte te vinden. Verder
had men opgezien tegen de hoge kosten van verpakking en vervoer, terwijl
Domeinarchief nog niet in behoorlijke orde was, zodat voor vergroting
van de verwarring gevreesd werd. Eindelijk konden in de kapittelarchieven
zulke „oude en door den tijd schier verteerde, belangrijke" stukken zijn, dat
men vreesde, dat deze door het per as transporteren van het kapittelhuis naar
het vaarwater en door het in- en uitpakken te veel zouden lijden. Warin
achtte het daarom doelmatig, de archieven te Utrecht onder het beheer van
De Vos te laten zolang er kapitulaire goederen werden verkocht. Mocht zijn
tractement van f 1200.. voor die werkzaamheden te veel geacht worden,
dan kon hem worden gevraagd, of hij zijn ambt voor f 900.— wilde blijven
bekleden, tot de kapittelgoederen verkocht zouden zijn of de veilingen ge
daan zouden wezen. Wat er dan nog aan belangrijks uit die archieven over
mocht zijn, zou in dat geval gemakkelijker en met minder kosten naar Den
Haag verzonden kunnen worden om bij het grote Domeinarchief te worden
gevoegd.
De Directeur der Registratie en Domeinen in Noord-Holland en Utrecht
verenigde zich met Warin s advies, al was het archief hem, gelijk hij schrijft,
„te eenenmale vreemd". Afgaande evenwel op de bijzonderheden en de grote
verspreiding der voormalige kapittelgoederen, kwam het archief hem „op
verre na niet zoo onverschillig voor. Hij meende daarom, dat dit vatbaar
was voor een klassering in verband met de verschillende directiën, waaronder
de kapittelgoederen gelegen waren. Ongetwijfeld zou er een „inventaris van
derzelver tegenwoordig bestand" aanwezig zijn en dan zou het de minst
kostbare weg zijn om de klassering nog gedurende dit jaar 1820 aan De Vos
op te dragen, met de verplichting om voor elke directie afzonderlijke inven
tarissen op te maken30).
Het blijkt wel, dat men eigenlijk geen flauw begrip had van omvang en
inhoud der kapittelarchieven en ze voornamelijk beschouwde als een ver
zameling eigendomsbewijzen van de kapittelgoederen en dergelijke stukken.
De inventarissen, die in 1812 waren opgemaakt, waren slechts zeer summier
Voor de charters b.v. worden alleen de laden der charterkasten benevens het
aantal van de er in geborgen charters genoemd. In het huidige rijksarchief
depot te Utrecht is voor de vijf kapittelarchieven een afzonderlijke verdieping
gereserveerd. De delen, banden en portefeuilles met losse stukken beslaan
er ongeveer 308 strekkende meter en t gehele aantal charters kan op ongeveer
22.500 worden geschat. Zelfs indien De Vos de capaciteiten bezeten zou
hebben om deze archieven te inventariseren en er al zijn tijd aan had kun
nen besteden, dan zouden de jaren, waarin hij werkzaam was, er vermoede
lijk toch nog onvoldoende voor zijn geweest, al moeten wij ons hoeden voor
die arbeid een moderne maatstaf te gebruiken. Het meest waarschijnlijke lijkt
30) Brief van 24 Januari 1820. Ibidem.