120
onnauwkeurig en bij uitkomst verkeerd bleken te zijn. Dan verweet hij hem,
gedurende al die jaren een domeingebouw gratis voor particuliere doeleinden
te hebben .gebruikt, en vooral dat hij er granen had opgeslagen. Immers, niets
lokt meer ratten en muizen dan dit ,,en (zegt hij) er dus schaars een middel
is om de archieven meer te bederven dan er koorn bij te brengen". Het kon
echter voor De Vos van gewicht zijn door Zijne Majesteit honorabel te wor
den ontslagen en daartegen wilde Warin zich niet verzetten, want het was
steeds zijn mening geweest, dat de archivarius de archieven wel slordig, maar
niet oneerlijk had behandeld.
De grote moeilijkheid was nu, hoe de overgave, der archieven moest plaats
vinden. De Vos stond er op, dat deze bij telling en nummering der stukken
zou geschieden, omdat dan zou blijken, dat zijn ontslag niet aan gebrek aan
vertrouwen in zijn persoon te wijten was. Er waren, zo klaagt hij in een
brief van 7 Juni aan de Commissie, „verkeerde vermoedens en onaangename
geruchten, zoowel hier als op andere plaatsen, die het natuurlijk gevolg van
een zoo vreemde behandeling geweest zijn. Ik weet niet en kan zelfs
niet in het minst gissen, waardoor ik zoude kunnen verloren hebben het
vertrouwen, waarvan ik tot op heden zooveel agtereenvolgende jaren bij
opgevolgde administratiën heb gejouisseerd". En verder nog: „Terwijl ik in
veele relatiën staa., waarbij aan mij vertrouwen werd geschonken, het mij
als een pligt reken om zeer behoedzaam te moeten zijn voor alle verkeerde
interpretatiën of twijfel, die men welligt gaarne zoude willen daarstellen en
waartoe het voorafgegaane aanleiding heeft gegeven". Deze klacht wekt de
indruk, dat hij nog eens hoog van de toren wilde blazen. Kan het zijn, dat hij
zich in zijn rentmeesterschap van de Duitse orde ook niet meer zo zeker
gevoelde? Ik kom daarop aanstonds nog even terug.
In de maand Juni 1825 vond de overgifte plaats. Daartoe was door de
Commissie aan de tweede commies Van Geyt opdracht gegeven, en op de le
Juli kon hij de inventarissen overleggen. Daarbij deelde hij mede, dat De
Vos hem steeds met de grootste bereidwilligheid had geassisteerd. Meer dan
tellen en nummeren haddien de heren niet gedaan en deze z.g. inventarissen
hebben dan ook verder geen waarde. De enige verdienste is, dat bij het
sorteren de archieven der verschillende kapittelen uiteen waren gehouden.
Later is gebleken, dat dit cum grano salis moest worden opgevat, omdat
de verschillende verhuizingen aan een goede orde niet bevorderlijk zijn ge
weest. Als voorbeeld van zoo'n inventaris moge hier de lijst van het archief
van de Dom volgen. In twee kamers in de Domkerk had men aangetroffen:
1516 boeken, registers en ingenaaide cahiers.
408 verzegelde pakketten.
4 pakketten, waarin 370 perkamenten.
180 laden, „inhoudende meestal pergamente brieven en zeer oude stukken",
in totaal ongeveer 7000.
10 pakketten met losse stukken.
Verder nog in een kamer in het kapittelhuis van St. Pieter:
6 verzegelde pakketten.
1 lade met 114 charters in 6 pakjes.
1 paket met 104 kaarten.
121
Nadat de inventarissen aan de Permanente Commissie waren afgedragen
en de sleutels in een door De Vos en Van Geyt verzegeld kistje waren ge
plaatst, ontsloeg de Commissie eerstgenoemde bij besluit van 5 Juli 1825 van
alle verdere verantwoordelijkheid voor de bezorging en de bewaring van
de kapittelarchieven, „wordende overigens bij deze aan den Heer de Vos de
erkentelijkheid van de Commissie betuigd voor de diensten door hem bewezen
gedurende tijd, dat hij met de bewaring der archieven van de kapittels is
belast geweest, en in het bijzonder ook voor de door hem betoonde bereid
willigheid in de overgave der archieven aan den door de Commissie gedele-
gueerden". Nadat Van Geyt de sleutels had overgenomen, werden de archi
valia uit de archiefkamer in de Dom naar het kapittelhuis van St. Pieter
overgebracht en waarschijnlijk in deze zelfde tijd evenzo die uit de Janskerk.
Hiermede was dus een, overigens niet bijster fortuinlijke, periode in de
geschiedenis der kapittelarchieven afgesloten. Alvorens het verhaal daarom
trent te vervolgen, zij hier zeer in het kort nog iets medegedeeld over de
verdere lotgevallen van de gewezen archivarius. Niet lang na zijn ontslag als
zodanig is hij in ernstige financiële moeilijkheden gekomen als rentmeester
generaal van de Balye van Utrecht der Duitse orde. In 1827 is hij uit die
functie ontslagen en al spoedig daarop naar het buitenland gevlucht. Hij
heeft eerst in Engeland gewoond en later te Antwerpen, waar hij in 1857
overleed, vermoedelijk zonder zijn geboorteland te hebben teruggezien.
A. J. VAN DE VEN.