118
ven. In zijn inleiding tot de Catalogus van het Statenarchief heeft Muller
breedvoerig gesproken over de slechte verzorging en de opruimingen, waaraan
de onder het Provinciaal Bestuur berustende archieven in het begin der 19e
eeuw hebben bloot gestaan. Wegens de geringe omvang van het provinciaal
archief achtte De Jonge een afzonderlijke archivaris niet nodig, maar gaf hij
de voorkeur aan samenvoeging onder één beheerder, hetzij De Vos, hetzij
Van Asch van Wijck.
Na dit rapport gebeurde er niets. De Permanente Commissie was ver
langend, dat De Jonge zelf de ordening ter hand zou nemen en in de loop
van het jaar 1824 rappelleerde zij driemaal bij de Minister, die haar vóór het
bezoek van De Jonge geschreven had eerst diens rapport te moeten afwachten.
Tot het voorjaar van 1825 toe bleef de Minister thans zwijgen. De vroegere
inspecteur Warin, die intussen tot Administrateur der Domeinen bevorderd
was, verloor de kapittelarchieven niet uit het oog en zocht een nieuwe can-
didaat voor de inventarisatie. Deze vond hij in de verificateur Holtius53)
die volgens hem voor dit belangrijke werk ten volle geschikt kon worden
geacht, .aangezien hij aan de kennis van het Latijn de beoeffening en lief
hebberij van oude taal en geschiedkunde en bedrevenheid in het letterschrift
der vroegere tijden paart"54). De nieuwe candidaat, een dertiger en nog in
het begin van een verdienstelijke loopbaan bij het dienstvak der Registratie en
Domeinen, zou deze taak allicht beter hebben uitgevoerd dan De Vos, maar
dit voorstel werd door de Commissie ook weder ad acta gelegd. Ten laatste
heeft Warin zelf de zaak aangepakt, blijkbaar van mening, dat als eerst De
Vos maar verwijderd was, men daarna naar een betere beheerder kon uitzien.
Tezamen met de Inspecteur der Registratie en Domeinen te Utrecht, mr C.
S. Thierry de Bye, is het hem gelukt De Vos ter zijde te schuiven. In op
dracht van Warin bracht De Bye een (vermoedelijk onverwacht) bezoek aan
het kapittelhuis van St. Pieter55). Toen hij er kwam, vond hij een der ramen
aan de voorzijde open staan, terwijl een werkman, die verklaarde door dat
raam te zijn binnen gekomen, hem de voordeur opende. Het bleek, dat enige
werklieden bezig waren met werkzaamheden aan de Pieterskerk. In het ka
pittelhuis stonden alle deuren open, zodat men tot alle vertrekken vrije toegang
had. De archivaris was blijkbaar niet aanwezig, ook niet in de benedenkamer
aan de straat, waar De Vos zijn kantoor hield als rentmeester der Duitse
orde. Zijn ervaring bij deze inspectie deden De Bye concluderen, dat De Vos
de zorg voor de hem toevertrouwde archieven te enenmale verwaarloosde,
een conclusie overigens, geheel afwijkend van die van De Jonge. Na deze
ervaring stelde De Bye aan Warin voor, het kapittelhuis door een deurwaarder
onverwacht te doen verzegelen, De Vos de sleutels af te 'vragen en hem dan
tot de overgifte van de archieven te dwingen. Hierop volgde weer een nieuwe
correspondentie over de vraag, wie in dat geval het beheer zou moeten
overnemen, maar in het begin van 1825 werd de zaak verhaast door een
53) Mr Gualtherus Holtius, 17911865. Nieuw Nederl. Biogr. Woordenboek,
III, 600.
54) Brief van 12 Juli 1824 aan de Permanente commissie. Financiën no. 1612.
35) Rapport van 8 November 1824. Ibidem,
119
klacht van Kerkvoogden der Hervormde gemeente, die om de sleutels der
archiefvertrekken in Dom en Janskerk hadden gevraagd, want door storm en
regens waren daar lekkages ontstaan, die de archieven bedierven en de ge
bouwen benadeelden. Nadat de Commissie op 24 Januari 1825 de Administra
teur gemachtigd had de archieven van de Dom en St. Jan ook naar het kapittel
huis van St. Pieter te laten overbrengen en vervolgens alle vertrekken te doen
verzegelen behalve het z.g. kantoor van de rentmeester der Duitse orde,
duurde het nog tot de 9e Maart, voor De Bye des middags om 12.30 met een
deurwaarder naar het Pieterskerkhof ging. Hij trof er De Vos niet aan, want
deze was kort te voren voor enige dagen naar Den Haag gegaan. Dit wekt de
schijn, alsof De Bye zijn bezoek juist zo lang heeft uitgesteld om van een
afwezigheid van De Vos gebruik te kunnen maken. In het kapittelhuis, waar
zij twee klerken van het rentmeesterskantoor vonden, verzegelden zij ver
schillende vertrekken, die voor archiefberging dienden. In de z.g. kapittelkamer
vonden zij een grote hoeveelheid los graan opgeslagen en hier werden de
luiken gesloten en de deur verzegeld. In de Dom waren de archieflokalen op
slot en kreeg de kostersknecht opdracht voortaan niemand zonder voorkennis
van De Bye toe te laten. Hier konden de deuren niet worden verzegeld, maar
wel geschiedde dit in de Janskerk. Hierna vroeg De Bye nog dezelfde dag
aan De Vos de sleutels der archiefvertrekken in Dom en Janskerk op. Twee
dagen later reeds beklaagde de archivarius zich bij de Permanente Commissie
over het betoonde gebrek aan vertrouwen in zijn persoon en vroeg hij ont
zegeling en afgifte van zijn in het kapittelhuis bewaarde particuliere eigen
dommen, o.a. het daar opgeslagen graan. Aan dit verzoek gaf de commissie
gevolg, en zo ging de inspecteur De Bye op 28 Maart opnieuw met de
deurwaarder naar het kapittelhuis. De bezittingen van De Vos werden hem
afgegeven op een door hem getekende verklaring, dat die goederen hem in
eigendom toekwamen. De aan het Domein behorende archieven werden zo
veel mogelijk in enkele kamers bijeengebracht, waarna deze opnieuw werden
verzegeld. Het was gemakkelijker op deze wijze de archieven bijeen te
brengen, omdat te midden daarvan een groot aantal particuliere goederen van
De Vos was bewaard58). Het vertrouwen, dat men vroeger misschien in hem
had gehad, was weg, getuige een opmerking van De Bye, „dat de verregaande
zorgeloosheid, waarmede de archieven bewaard zijn, de maatregelen van
voorzorg volkomen wettigt, waarover hij (De Vos) zich durft te be
klagen". Aan het rapport van De Bye ontleen ik één zinsnede, die duidelijk
weergeeft, in welke staat hij alles gevonden had: „De toestand der archieven
is een ware chaos van verwarring; alles ligt zonder de minste orde, evenals
een groote massa scheurpapier, dooreen vermengd, en wij hebben eenen ge*-
ruimen tijd noodig gehad om papieren van den Heer de Vos, die zich hier en
daar onder de archieven, los op de kamers, in kasten en bedsteden bevonden,
uit te zoeken en af te scheiden". Eindelijk volgde op 22 April nog een
uitvoerig en vernietigend rapport van Warin, die nu geen blad meer voor
de mond nam en al zijn ergernissen nog eens lucht gaf. Het inventarisatiewerk
had De Vos nooit verricht en de inlichtingen, waarvan deze zo hoog opgaf,
waren van luttel betekenis, terwijl zij voor het recht van de 13e penning
50) Rapport van 29 Maart 1825. Ibidem.