67
NOGMAALS: „HET KLAPPEREN VAN ARCHIVALIA".
66
Het is naar de mening der Sectie niet noodzakelijk, en zelfs niet wenselijk,
dat de mogelijkheid van een opleiding tot wetenschappelijk bibliothecaris
en tot archiefambtenaar le klasse aan alle universiteiten wordt opengesteld."
Aan de bovenstaande excerpten kunnen reeds nu enige voorlopige opmer
kingen toegevoegd worden:
1. Wij moeten grote waardering hebben voor de poging, die hier gedaan
wordt om de opleiding van de wetenschappelijke archiefambtenaar der
le klasse eindelijk eens op behoorlijke wijze te regelen, afgezien van
de vraag of wij deze poging geslaagd achten.
2. Ten opzichte van de archivarisopleiding heeft de commissie-Hoger-
onderwijswet zich niet, althans niet geheel, geconformeerd met de mening
van de Vereniging van Archivarissen op dit punt11).
3. De conclusies van de commissie-Hoger-onderwijswet sluiten niet aan op
de stelling (14) betr. de opleiding door de commissie-Panhuysen gepo
neerd en op de laatstgehouden jaarvergadering aanvaard.
Deze twee feiten stemmen tot nadenken en als voorlopig resultaat van dit
nadenken ontstaat de oprechte wens, dat de Vereniging van Archivarissen
zich intensief met deze aangelegenheid zal gaan bezig houden, opdat niet, door
onverschilligheid of andere minder te prijzen eigenschappen van de belang
hebbenden, deze zaak geheel buiten ons om haar beslag krijgt. Dit zou kun
nen leiden tot het vastleggen van een opleidings- en examenregeling, die de
beoefenaars van het vak niet bevredigt. Nu de Vereniging haar standpunt
ten opzichte van de opleiding van de archiefambtenaar in grote trekken op
de laatste jaarvergadering heeft bepaald, dient zij ook haar houding ten op
zichte van de plannen der commissie-Hoger-onderwijswet te bepalen: deze
zaak heeft voor de toekomstige formatie van het corps archiefambtenaren
zodanige consequenties, dat wij ons tot de rol van belangstellend toeschouwer
niet mogen beperken; ik zie in het ontwerp naast zeer veel goeds, ook veel
wat mij bezwaarlijk, ja haast onuitvoerbaar lijkt, maar laat thans gaarne de
eer eerst aan anderen.
J. L. VAN DER GOUW.
u) Sectie T. V. op blz. 469 van het Rapport.
In de jaargang 1940/1941 van het Archievenblad wijdde ik een artikel
aan bovengenoemd onderwerp. Ik kom daarop thans nog eens terug, omdat
zich sedert voor mij in dit opzicht nieuwe gezichtspunten hebben geopend.
Op blz. 60 van de bovengenoemde jaargang van het Archievenblad schreef
ik: „Hoeveel tijd bespaard wordt doordat bij het doen van genealogische
(en ook wel andere) „opzoekingen (zoals de Vlamingen dat noemen) niet
meer de registers zelve, maar alleen de klappers geraadpleegd behoeven te
worden, is moeilijk te schatten". Even verderop schreef ik: „aan ééne voor
waarde dient evenwel voldaan te zijn: de klappers moeten goed, d.w.z. vol
ledig zijn Nog een eind verderop schreef ik: „Tot voor kort ontbrak aan
de serie der „geklapperde huwelijksaantekenregisters der Hervormde gemeente
te Dordrecht nog het register, loopende over de jaren 1604 tot 1618. Thans
is ook dit hiaat gevuld en ten slotte, tegen het eind van het artikel: „De hier
behandelde klapper is bij wijze van uitzondering vervaardigd in fichesvorm".
Uitgaande van deze laatste mededeling, wil ik nu nog eens op het ver
vaardigen van deze klapper en de klapper in registervorm, die thans ter ver
vanging van de klapper in fichesvorm is vervaardigd, terugkomen. Het
bleek toch in de praktijk vrij onhandig, dat aan de serie klappers in register
vorm van alle te Dordrecht gesloten huwelijken van 1572 tot 1811 alleen die
over de jaren 1604 tot 1618, althans in die vorm, ontbrak, en daarom heb ik
besloten de bewuste klapper opnieuw te doen vervaardigen. Dit had eenvoudig
kunnen geschieden door alle fiches over te schrijven, doch ik heb gemeend
hiermede niet te kunnen volstaan, doch nu eens over een veertiental jaren
de „ideale" klapper te moeten doen vervaardigen. „Ideaal" is deze klapper in
zoverre geworden, dat hij het raadplegen van het huwelijksaantekenregister
in quaestie practisch overbodig maakt.
Mijn boven aangehaalde bewering toch, dat bij genealogische en andere
„opzoekingen door het bestaan van klappers het gebruik der registers zelf
overbodig wordt, behoeft n.l. in zoverre herziening, dat zulks alleen geldt
voor de opzoekingen in beperkten zin, n.l. zolang men aan het zoeken is.
Heeft men de naam of namen in quaestie eenmaal gevonden, dan moet toch
ten slotte het register zelf uitsluitsel geven omtrent allerlei bijzonderheden,
die in de klapper niet vermeld staan, b.v. namen van ouders van bruid en
bruidegom, de plaats (en) hunner herkomst, tegenwoordige en vroegere woon
plaatsen), enz. Ten slotte moet dus toch het register in quaestie zelf voor den
dag worden gehaald en slijt dus telkens: weliswaar is dit nu over het alge
meen zo erg niet, maar toch beginnen sommige registers de sporen van al te
veelvuldig gebruik reeds te dragen en niet alleen uitwendig, maar ook wel
degelijk inwendig, vooral in de vorm van het onleesbaar worden van (ge
deelten van) de tekst. Ten einde dit te voorkomen zou men eigenlijk het ge
hele register domweg moeten doen overschrijven of filmen, maar dat wilde ik
niet doen, omdat hiermede nog geen ideale klapper tot stand zou zijn gekomen
en men toch op het nieuwe of gefilmde register de oude kaartenklapper weer
zou moeten gebruiken. Alvorens tot de bespreking van het thans gevolgde
systeem over te gaan moet ik mijn lezeressen en lezers reeds mededelen, dat