88 Neerlandicorum.1) De op biz. 6 vermelde uithof van de abdij Villers bevond zich niet bij het Utrechtse Schalkwijk, maar te Schalkwijk bij Brakel, achter Loevestein (vgl. Gelre, 37, blz. 193/194). De abdij Mariënhorst bij Deventer (blz. 101) ontleende vermoedelijk haar tweede naam Ter Hunnepe niet aan de nonnen uit Hönnepel, maar aan het riviertje de Hunnepe (vgl. van den Bergh, Handboek middelnederlandse geographie, '2e druk, p. 86, 139, 142). De schen king van Arnoud en Walewijn van Alkemade aan Mariëndaal moet hoogst waarschijnlijk op 2 Januari 1263 gesteld worden (blz. 126, r. 5 v.o.),-, Blz. 154 r. 12 v.o., lees 1483 i.p.v. 1493). F. KETNER. Historische beschrijving der Vrije en Hoge Heerlijkheid van Heenvliet met inventaris en regestenlijst van het huisarchief door G. 't Hart. 1949. Uitge geven in opdracht der Lamaison-Merula Stichting te Heenvliet. Het zou mij niet verbazen, als menigen collega bij het doorbladeren van bovengenoemd werk over Heenvliet de haren te berge rijzen. Aangevangen in een onderduikperiode, draagt dit boek ondanks de royale uitvoering en de prijzenswaardige typografische verzorging er de duidelijke sporen van uit de nood te zijn geboren. Het gebrek aan publicatiemogelijkheden en het beperkte afzetgebied voor geestesvruchten van locale historici hebben den schrij ver er toe verleid materiaal, dat men graag over twee of drie werkjes ver deeld zou hebben gezien, in één boek onder te brengen, nu de Lamaison- Merula stichting hem de unieke gelegenheid bood zijn kennis van Heenvliet aan den man te brengen. Anderzijds is het uitblijven van een bevredigende rege ling in zake het beheer van heerlijkheidsarchieven er schuldig aan, dat na vijftig jaar georganiseerde wetenschappelijke archivistiekbeoefening en dertig jaar archiefwetgeving een inventaris het licht kan zien van een huisarchief, dat tevens een stedelijk en een rechterlijk archief blijkt te zijn. Wie bedenkt, dat deze schatten want het zijn werkelijk archivalische schatten, die hier beschreven worden de laatste tijd hebben berust onder de ruim 90-jarige bewoonster van het Herenhuis en haar dienstbode, heeft meer respect voor de historische zin van deze oude vrouwen, die geen schoonmaakslachtoffers maakten, dan voor het doorzicht van de mannen van het vak, die het probleem van de privaatrechtelijke archieven jaar na jaar op zijn beloop laten. Zoals het werk nu als product van de omstandigheden voor ons ligt, opent het met een Voorwoord van prof. dr J. van der Poel, een smakelijk relaas, hoe hij als vriend van dr G. A. Lamaison van den Berg en belangstellende (als directeur van het Belasting-Museum, waarvoor hij maar al te veel ar chiefstukken in de wacht sleept) op de wankele zolder van het Huis te Heen vliet voor kisten vol perkamenten kwam te staan en hoe zijn aanvankelijke sprakeloosheid tenslotte overging in extase. Hij was het, die de jonge archiva ris van het Belasting-museum, G. 't Hart, een oud-leerling van het Rotter damse gemeente-archief, aanwees als de man, die orde in de chaos brengen kon. Op dit Voorwoord volgt de Verantwoording van den schrijver, die behoefte 1) Die op p. 102 zag ik helaas over het hoofd bij de uitgave van No. 1491 van het derde deel van het Stichtse Oorkondenboek. 89 gevoelde van te voren eventuele aanvallen op zijn inventaris af te weren. Immers, dit archief moest volgens de opdracht worden beschreven als een één- en ondeelbare particuliere bezitting, en daar zou lang niet iedereen het mee eens zijn. Wie oog heeft voor de realiteit, kan dit huisarchief inderdaad zien als een organisch gegroeid geheel. Het plaatselijke archief berustte vanzelfsprekend bij het daadwerkelijke centrale gezag en dat zetelde in dit geval niet in het rechthuis, maar in de ambachtsheerlijke woning. Omgekeerd kan men uit de aanwezigheid van een massa overheidsarchief als de onderhavige op het Huis te Heenvliet zijn conclusies maken omtrent de oppermachtige positie, die de Vrijheren daar hebben ingenomen. Dit is één zienswijze. De schrijver was echter geenszins doof voor de re denering, dat dit archief tal van delen en stukken van publiekrechtelijke aard bevat, die er uit gelicht dienden te worden om ze als stedelijk en rechterlijk archief te beschrijven. Velerlei verwikkelingen rond dit huisarchief zouden hem trouwens wel op dit probleem attent hebben gemaakt, wanneer het her- komstprincipe niet van stonde af aan voor hem zelf het brandende vraagstuk van deze ordening was geweest. Maar hem bleef geen keuze. Aan de ondeel baarheid van dit huisarchief mocht ook theoretisch niet worden getornd. Daar om moeten wij zijn werk beschouwen als de oplossing van een probleem, waarvan hem de uitkomst van te voren te kennen was gegeven. De opdracht gever was trouwens in zijn volle recht, toen hij zijn eigendom ook als zodanig beschreven wilde zien. Aan de inventaris van het huisarchief gaat een historische beschrijving der Vrije en Hoge Heerlijkheid vooraf, die met de bijlagen ongeveer drievijfde deel van het boek uitmaakt en die wij moeten zien als een werk op zich zelf, niet als een langademige inleiding bij de inventaris. Deze historische beschrij ving verraadt een nauwgezette bestudering van de bronnen, een benijdens waardige belangstelling voor en inzicht in de ontwikkeling van de juridische verhoudingen in die kleine maatschappij op Voorne en een uitgebreide kennis der literatuur. Helaas leed de compositie enigszins schade tengevolge van de zeer uiteenlopende doeleinden, die de schrijver, overigens terecht, nastreefde. Wetenschappelijk werk van hoog gehalte heeft hij geleverd om de belangstel ling van den rechtshistoricus voor deze zo merkwaardige heerlijkheid wakker te roepen, maar tegelijk wilde hij de boeren en burgers in en om Heenvliet een boek in handen geven, waarin zij het wel en wee en het dagelijks bedrijf van hun voorzaten van de Middeleeuwen af bevattelijk beschreven zouden vinden. Ook de beroeps-historicus zal soms verrast zijn door het scherpe beeld, dat de schrijver menigmaal van het leven in zo'n miniatuur stedeke weet te tekenen, maar zijn streven naar popularisatie heeft er hem toe ge bracht overbekende feiten zeer uitvoerig te verhalen als achtergrond van Heenvlietse gebeurtenissen. Zo had het hoofdstuk, gewijd aan Merula, over wien het archief slechts weinig nieuwe gegevens opleverde, die de schrijver echter met materiaal van elders wist te combineren, aanmerkelijk korter kun nen zijn, wanneer deze verhandeling louter voor vakgenoten bestemd was ge weest. Bovendien heeft de schrijver te kampen gehad met de moeilijkheid, dat het verweven van de lotgevallen van de bevolking met die van de heerlijkheid,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1950 | | pagina 19