74 oenen, te bestemmen tot een vast fonds voor de Nationale Opvoeding en ter bezorging der behoeftigen. De zaak lag hier wel enigszins anders, maar het Intermediair Administratief bestuur diende bij het Uitvoerend Bewind der Bataafse Republiek een voorstel in om de kapittelen op te heffen en hun goederen nationaal te verklaren. Ik citeer uit een op 14 November 1798, toen het Uitvoerend Bewind nadere inlichtingen had gevraagd, dienaangaande uit gebracht rapport1): „Waarom zoude nutteloose inrichtingen en vergaderingen, niet overeenkomende met de tegenwoordige orde van zaken, alsnog voedende onder den naam van Dom- en Capittelheeren, een denkbeeld van voorige Grootheid en heerschzugt, niet behooren op te houden? Het Bestuur van een geregelde Maatschappij is immers verplicht te zorgen, dat alle nutteloose en schadelijke inrichtingen plaats maken voor een nuttiger gebruik als het bevor deren van Nationaal onderwijs en tot onderhoud der armen en dergelijke nut tige eindens In deze woorden wordt kennelijk op het genoemde additio nele artikel der Staatsregeling gezinspeeld. De opstellers betogen verder, dat de bezitters der prebenden, die deze gekocht hebben, een schadeloosstelling behoren te ontvangen, maar dat uit het feit, dat de prebenden verkocht werden niet volgt, dat de kapittelen daarom voor altijd) moeten blijven bestaan. Even min kon men huns inziens daaruit concluderen, dat het Bestuur der Bataafse Republiek op gronden van de Staatsregeling en op gronden van het algemeen recht niet bevoegd zou zijn, die goederen nationaal te verklaren, vooral als men daarvan een veel nuttiger gebruik zou kunnen maken. In 1799 heeft het Uitvoerend Bewind een opgaaf verlangd van de goederen en eigendommen der kapittels2), maar deze meenden, dat die opgaaf van hen niet kon worden gevorderd „zonder een wezenlijke inbreuk op hunne onvervreemdbare rechten en rechten van den Mensch te doen In 1800 herhaalden zij hun bezwaren in een breedvoerige memorie en bleef de zaak slepen. In 1801 eindelijk beslist? het Staatsbewind, dat het nationaal verklaren van de kapittelgoederen strijdig zou zijn met de toen aangenomen, en immers meer gematigde, nieuwe Staats regeling2). Zo was ook deze storm overgedreven en hadden de kapittelen na de Reformatie thans ook de Revolutie overleefd. Nog enkele jaren duurde hun bestaan, tot Napoleon bij een decreet van 27 Februari 1811 daaraan een einde maakte. De kapittelgoederen werden tot Staatsdomein verklaard, terwijl de nog zitting hebbende kanunniken een schadeloosstelling ontvingen. De bevrij ding in 1813 heeft hun hoop op een herstel van de oude toestand doen herleven en al spoedig richtten zij zich tot de Souvereine Vorst voor het verkrijgen van restitutie der aan de kapittelen ontnomen goederen en van schadevergoe ding voor hetgeen daarvan reeds zou zijn vervreemd. Men schijnt dienaan gaande goede verwachtingen te hebben gekoesterd: de 20e October 1814 schreef de rentmeester en archivaris De Vos, over wie wij nog nader zullen spreken, aan de Hoofdadministrateur der Domeinen, dat „de gerugten omtrent het herstel der Kapittels algemeen zeer gunstig zijn, doch de wijze waarop on zeker"3). Nu had Napoleon bij hetzelfde decreet eveneens de Balye van 1) Statenarchief Inv. no. 1197. 2) Statenarchief Inv. no. 1226. B) Archief Ministerie van Financiën, Domeinen B 161: Correspondentie van de rentmeester C. F. de Vos, 1814—1818. Algemeen Rijksarchief. Utrecht der Duitse Orde opgeheven en aan een verzoek tot wederinstelling, door de voormalige leden van dit college ingediend, heeft Willem I bij een wet van 8 Augustus 1815') gevolg gegeven. Nog geen twee weken later evenwel verklaarde de Koning bij een besluit van 20 Augustus, in het verzoek der leden van de vijf voormalige kapittelen te Utrecht te difficulteren5). In de motivering van het besluit wordt gewezen op „de noodzakelijkheid om zich van alle daden te onthouden, strijdig met het aangenomene en in veele andere gevallen toegepaste beginsel van niet terug te komen op maatregelen van voorige Gouvernementen, voorzoverre zulks aanmerkelijke pecunieele ver goedingen ten gevolge zoude hebben". Was het tweeërlei weegsteen, die de Regering hier gebruikte? Wij mogen wel aannemen, dat de goederen van de yijf kapittelen tezamen (over het kapittel van Wijk bij Duurstede wordt in het K.B. niet gesproken) een veel grotere waarde vertegenwoordigden dan die van het Duitse Huis, dat in ledental in ieder geval aanmerkelijk kleiner was. En allicht zullen de gewezen landcommandeur en commandeurs der Balye, wier rang en afkomst meebracht, dat zij in nauwere relatie tot de Koning en diens Hof konden staan dan de meeste kanunniken, daar meer invloed hebben kunnen uitoefenen. Overigens heeft het jonge koninkrijk, dat verarmd en met een althans voor die tijd ontzaglijke schuldenlast bezwaard was, zich vermoe delijk op financiële gronden alleen reeds de weelde van de door de gewezen kanunniken gevraagde maatregel niet kunnen veroorloven. Zo bestaat de Balye tot op deze dag, maar de kapittelen zijn na hun gewelddadige, door Napoleon teweeggebrachte dood niet meer herrezen. Waren zij dus voor goed ter ziele, hun goederen, die aan de Staat waren gekomen, werden geleidelijk vervreemd bij de domein verkopingen, die door de berooide toestand der Staatskas nood zakelijk waren geworden, en zij zullen wel goeddeels in particuliere handen zijn geraakt. Wat de Nederlandse Staat wel behouden heeft, zijn de kapittel archieven, een aantal preciosa, die bij de opheffing der colleges nog in hun bezit waren aangetroffen, alsmede hun boekerijen. De toestand van de laatste moet ook in 1811 al treurig zijn geweest. Het verslag van de archivaris Dedel ook zijn persoon komt nog ter sprake uit 1829 vermeldt, dat zich toen een verzameling van 500 a 600 gedrukte werken onder zijn beheer bevond uit het laatst der 15e en het begin der 16e eeuw, handelend over kerkelijke oud heden, kerkelijk recht enz., die nogal door verwaarlozing geleden hadden. Hij schrijft: „Zij bevinden zich nog meestal in de oude eikenhouten banden, waarin zij voor meer dan driehonderd jaar zijn gebonden, zelfs zijn velen nog voorzien van de kettings, waarmede men in de middeleeuwen zulke kost baarheden, voor ontvreemding beveiligde. Maar gedurende die reeks van jaren is weinig of geene zorg voor dezelven gedragen. De banden zijn vermolmd, de boeken doorregend, de bladen verscheurd en omgekruld, en de worm en het vuur knagen dikwijls het gehele boekdeel door"6). In 1836 is de collectie naar de bibliotheek der Utrechtse hogeschool overgebracht, waar bij de 4) Wet van 8 Augustus 1815, no. 55. Stbl. no. 43. 5) Archief Domkapittel Inv. no. 22152. Minuut in de correspondentie van het Rijksarchief te Utrecht.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1950 | | pagina 12