70 DE KAPITTELARCHIEVEN IN HET RIJKSARCHIEF TE UTRECHT*). I d. Bastiaen Janssen Drapenier, soldaat. Zie: Drapenier, Bastiaen Janssen, soldaat. 12/21-1-1642. e. Jannetgen Jans, wed. Zie: Jans, Jannetgen, wed. 12/21-1-1642. f. Danielsen, Jan, soldaat. Zie: Jans, Jannetgen, wed. 12/21-1-1642. g. Jan Danielsen, soldaat. Zie: Danielsen, Jan, soldaat. 12/21-1-1642. 8) a:. Janssen, Jan, „arbeijder aen de straet" (los werkman) v. D., Stoof- straat. 19-1/4-2-1642. Zie Gerrits, Trijntge, wed. b. Gerrits, Trijntgen, wed. v. D., Marienbornstraat. 19-1/4-2-1642. Zie: Janssen, Jan, „arbeijder aen de straet". Zie ook: Doedens, Meijndert, varensgezel. c. Jan Janssen, „arbeijder aen de straet". Zie: Janssen/Jan, „arbeijder aen de straet". 19-1/4-2-1642. d. Trijntgen Gerrits, wed. Zie Gerrits, Trijntgen, wed. 19-1/4-2-1642. e. Doedens, Meijndert, varensgezelf. Zie: Gerrits, Trijntgen, wed. 19-1/4- 2-1642. f. Meijndert Doedens, varensgezelf. Zie: Doedens, Meijndert, varensgezel, 19-1-1642. Hiermede is folio 1 recto van het bewuste register, waarop 8 huwelijken voorkomen, geklapperd en wel zodanig, dat het gebruik van het register zelve vrijwel overbodig wordt. Verdere toelichting is, dunkt mij, wel niet nodig. Staat er, in margine of elders, een aantekening omtrent de plaats (en), waar de huwelijksgeboden gaan of zijn gegaan, dan wordt(worden) die plaats(en) niet afzonderlijk genoemd, wanneer zij klopt of kloppen met de plaats (en) van herkomst of woonplaats (en) van bruid en/of bruidegom. Komen die plaatsen of komt die plaats echter in de eigenlijke tekst niet voor, dan wordt zij (worden zij) afzonderlijk genoemd, omdat daaruit kan blijken, waar de bruid en/of bruidegom vandaan komen of waar hij of zij heeft (hebben) gewoond. Was dit folio (afgezien van de klappers op de plaatsnamen, straatnamen, huisnamen en beroepen) „gewoon geklapperd, er zouden van deze 8 echtparen zestien fiches zijn gemaakt. Thans zijn het er niet minder dan 44, dus bijna driemaal zoveel, doch nu weet men ook vrijwel zeker, dat men bij het zoeken naar een naam (achternaam, voornaam of patronymicum) ook alle gegevens, die er zijn, ineens bij elkaar vindt en het register zelve niet meer voor den dag behoeft te halen. En omdat het register rustig op zijn plaats in het depot blijft staan, slijt het ook niet meer of althans veel minder en kan dus veel langer mee. Mr J. J. BEYERMAN. I 71 Wie het archiefgebouw te Utrecht binnentreedt, aldus de rijksarchivaris wijlen dr K. Heeringa in een artikel over de kapittelarchieven, verschenen in het Nederlandsch Archievenblad 1931/32, leest op een deur aan zijn rechter hand: „Gemeente-archief", op de tegenover liggende: „Rijksarchieven". Tot de huidige dag zijn die opschriften onveranderd, gebleven en nog niet lang ge leden vermeldde het briefhoofd van de Utrechtse rijksarchiefbewaarplaats de zelfde meervoudsvorm. Het bedoelde opschrift is de laatste herinnering aan de wijze, waarop de verzamelingen van dit Rijksarchief bijeen zijn gekomen. Hier kunnen nl„ anders dan bij de overige provinciale depots, twee groepen van archieven als kernen worden aangewezen. In de opschriften van de door de eerste Utrechtse rijksarchivaris mr S. Muller F.z. uitgebrachte jaarverslagen kwam dan ook aanvankelijk een splitsing voor, of een verbinding, gelijk Hee ringa het noemt. In de jaren 1878—1885 luidde dit opschrift: „Het oud provinciaal archief en het archief der vijf kapittelen te Utrecht", daarnai al leen: „Het oud-provinciaal archief in Utrecht", en dan sinds 1893: „Het Rijks archief in Utrecht". De ambtstitel, waarmede Muller zijn verslagen onder tekende, is ook aan wisseling onderhevig geweest. In zijn verslag over 1878 noemde hij zich: Lands-archivaris in de provincie Utrecht, vervolgens van 1880 tot en met 1888: Archivaris der Rijksarchieven in Utrecht (alleen sprak hij in 1882 van de: verzameling Rijksarchieven), om van 1889 af, aanvankelijk dus in afwijking van het opschrift, voor goed de titel Rijksarchivaris in Utrecht te gebruiken. Twee groepen van archieven kunnen, gelijk gezegd, te Utrecht als kernen van het rijksarchiefdepot worden aangewezen. De eerste groep wordt gevormd door die archieven, die tevoren onder het provinciaal bestuur hebben berust, evenals dit in de andere provincies het geval is. In de eerste plaats vindt men er het landsheerlijk archief, hier dus het archief der bisschoppen van Utrecht, dat op één lijn staat met het archief der graven en hertogen van Gelderland te Arnhem en dat der graven van Holland te 's-Gravenhage. Dat dit archief vanouds onder de berusting van het provinciaal bestuur zou zijn geweest, is maar zeer ten dele waar. Het bisschoppelijk archief, zoals wij het nu kennen, en zoals het beschreven is in de in 1906 in druk uitgegeven inventaris is door mr Muller gevormd. In zijn inventaris heeft hij aangegeven, vanwaar hij de archivalia in het bisschoppelijk archief naar het Utrechtse depot heeft weten terug te brengen. Behalve het archief der provincie vermeldt hij nog tien verschillende plaatsen van herkomst. Van de provincie zijn verder afkomstig de archieven der gewestelijke be sturen, door Muller beschreven in zijn in 1915 in druk verschenen Catalogus van het Statenarchief. Deze inventaris omvat meer dan de titel zou doen ver moeden, nl. ook de periode 1795—1813, toen het tevoren souvereine gewest een onderdeel van de eenheidsstaat geworden was. Verder is het archief der Dit artikel is een omwerking van een voor de Utrechtsche Historische Kring gehouden lezing.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1950 | | pagina 10