20
21
plaats te Washington verzameld zijn, dienen de meest gevarieerde en onder
scheidene takken van wetenschap, in zich van géén mindere waarde voor de
Amerikaanse volksgemeenschap, dan die takken van historisch onderzoek, die
in de Europese landen b.v. van middeleeuwse of 16e en 17e eeuwse geschied
bronnen gebruik maken. Nogmaals: de archivaris verminkt zijn taak op onver
antwoordelijke wijze, wanneer zijn zorg en echte belangstelling zich zou be
perken tot de zogenaamde oudere archieven, wanneer zij zich niet zou uit
strekken óók over de allermodernste archieven van onze eigen tijd!
Inderdaad krijgt hiermee de taak en het werk van de archivaris ten dele een
ander karakter dan vroeger, doordat hij met zijn gehele archiefdienst ter be
schikking komt te staan van de moderne rijks-, provinciale- en gemeentelijke
diensten, bedrijven en instellingen, waarvan hij de archieven te beheren krijgt
Een dergelijke wijziging en uitgroei van de taak van de archivaris zal voor
het archiefwezen van vérstrekkende betekenis zijn, en zij zal nieuwe maat
regelen noodzakelijk maken. Zij zal tevens een zwaardere last en een qrotere
verantwoordelijkheid op hem laden.
Ook in het buitenland heeft men dat ingezien: het wordt duidelijk ge
ïllustreerd door de archiefwetgeving van Amerika en door de consequente
toepassing daarvan in de praktijk. Het werd ook volkomen beseft, begrepen
en erkend in Frankrijk, waar Léonce Cellier schreef, dat de archivarissen ten
gevolge van deze nieuwe verantwoordelijkheid nu te beslissen hebben over
welke geschiedbronnen de historici in de toekomst zullen beschikken, maar
dat onze ambtgenoten in Frankrijk graag deze taak aanvaarden,
Zij aanvaarden door het nauwe contact met de administratieve diensten
tevens en wel met instemming de wijziging in de betekenis, welke het archief
wezen voor de gemeenschap heeft. „Immers", zo schrijft Léonce Cellier, „de
archieven zijn zodoende dus niet langer de rustige plaatsen, waar ver' van
het gewoel der moderne wereld slechts enige geleerden op hun gemak oude
perkamenten zouden zitten te ontcijferen. Néén, de archieven zijn een zéér
actieve publieke dienst, die het belang van vele mensen en van velerlei zaken
dient; en het beheer daarvan eist initiatief, taai uithoudingsvermogen en ver
antwoordelijkheidsgevoel".
Onze Franse ambtsgenoten accepteerden deze wijziging niet alleen, zij erken
den ook nadrukkelijk dat „de toekomst van het archiefwezen afhangt van de
betrekking, waarin het staat tot de administraties, welke de archieven voort
brengen".
Het zal eveneens voor een gezond leven en voor een gezonde groei en
bloei van het archiefwezen in ons eigen land van het allerhoogste belang zijn,
dat wij, de Nederlandse archivarissen ex professo, ons volkomen van dit
feit bewust zijn en dat wij van dit bewustzijn uit ons persoonlijk en ons
gemeenschappelijk standpunt tegenover de moderne archieven bepalen- dat
wij de wetgeving in ons land op dit punt trachten te beïnvloeden en de
Overheid van voorlichting dienen.
Na de oorlog is het archiefwezen bij de reorganisatie van het Ministerie
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in 1946 overgebracht naar een
nieuwe afdeling „Oude Kunst en Natuurbescherming". Daar de archieven in
ieder geval niet vallen onder het begrip „Oude Kunst", zijn zij blijkbaar be-
schouwd als te behoren onder de „Natuurbescherming". Nu hebben reeds
Muller en Fruin, omstreeks 1915, in ons Archievenblad een interessante dis
cussie gevoerd over de aard en de natuur van de boeken- of papierwurm, die
in en van onze archieven leeft, en over de vraag, of deze identiek was aan de
houtwurm of „anobium striatum". Toen zijn zelfs enige echte, levende, op
heterdaad betrapte papierwurmen bij het onderzoek te pas gekomen, en de
bioloog prof. Nierstrasz maakte uit, dat de papierwurmen helemaal geen
wurmen waren, maar de larven van de „anobium paniceum", een kever, die
aan de „anobium striatum" of houtwurm verwant is, waarvan de larve echter
niet als deze voornamelijk hout eet, doch zeer uitgesproken de voorkeur geeft
aan papier, ofschoon ook brood, meel. herbaria en zelfs opium op zijn menu
voorkomt. Zodat wij dus voortaan van boeken- en papierAreuers behoren te
spreken, die inderdaad zonder onze archieven nauwelijks leven kunnen. Trou
wens, reeds in 1903 was te Parijs een boek van C. Houlbert verschenen onder
de zeer tendentieuze en éénzijdige titel: „Les Insectes Ennemis des Livres, Leurs
moeurs. Moyens de les détruire". Uit deze overigens zeer gedegen studie, die
269 blz. telt, had men reeds kunnen leren, hoevele zeer bijzondere insecten
in onze archieven kunnen leven; insecten van niet minder dan 7 orden, en
van 67 soorten, waaronder coleoptera (kevers), orthoptera (rechtvleugeligen)
thysanura (franjestaarten), hymenoptera (vliesvleugelingen)arachnoïden
(spinachtigen) en nog verscheidene andere. Aan onze „anobium paniceum",
de echte boekenkever, worden niet minder dan 30 blz. gewijd; terecht, want
deze leeft zeer speciaal van onze archieven en boeken, en neemt 80 van
de door deze insecten normaal verbruikte voorraden voor zijn rekening. Maar
U ziet, welk een weelderige rijkdom aan natuurlijk leven in onze archieven
bloeit, of althans bloeien kan, door velen van ons misschien te weinig gekend
en gewaardeerd!
De toepassing van moderne methoden bij de inrichting van archiefbewaar
plaatsen, waarbij alle hout zovee1 mogelijk vervangen wordt door staal en
steen, maakt de levensmogelijkheden voor vele dezer soorten steeds geringer:
is het zo vreemd, dat men ingreep en dit wonderbaarlijke natuurleven in onze
archieven onder de „Natuurbescherming" veilig trachtte te stellen?
Minder aanvaardbaar zou het zijn, wanneer men daarmee tegelijkertijd te
kennen wil geven, dat men de archivarissen zelf beschouwt als te behoren tot
een uitstervende soort. Ofschoon weer een bescherming van deze soort, door
verbetering van zijn materiële levensvoorwaarden, alleszins gewenst en zelfs
dringend noodzakelijk is.
Wat er van zij, dat het archiefwezen onder „Oudheidkunde en Natuurbe
scherming", zonder vermelding zelfs van zijn eigen naam, schuil gaat, wekt
in ieder geval naar buiten niet de indruk, dat men daarmee op beknopte, pro
grammatische wijze heeft willen aanduiden, hoezeer men doordrongen is van
de gedachte en van de opvatting, dat het archiefwezen in het belang van de
talloze bestuursinstellingen, bedrijven en diensten van Rijk, Provincie en Ge
meenten een zeer belangrijke en zeer actuele taak in het bestuursorganisme
van onze Staat te vervullen heeft!
Maar hebben wij, de archivarissen in Nederland, die in deze Vereniging
verzameld zijn, ons wel voldoende ingespannen om deze opvattingen over