102 men toen, en nog lang daarna, met name de kustprovinciën -, werd in de bomvrije bergplaats voor kunstschatten in de St. Pietersberg bij Maastricht ruimte voor 12 kisten toegewezen. Zes werden gereserveerd voor het Alge meen Rijksarchief, de overige voor de rijksarchieven te Middelburg, Haarlem. Leeuwarden en Arnhem. Na het gereed komen der bomvrije bergplaats in Paaslo kon vervolgens déze veilige berging ook tot stukken uit de andere rijks archiefbewaarplaatsen worden uitgebreid. Daarna trad een pauze in. Naar het oordeel der Inspectie Kunstbescherming waren verdere maatregelen inzake meer brandvrij maken vrijwel onmogelijk; decentralisatie echter van zeer grote hoeveelheden belangrijke archivalia werd volkomen uitvoerbaar geacht. Daartoe was het nodig de beschikking te krij gen over twee bomvrije bergplaatsen in de duinen bij Heemskerk. Een rond schrijven van den secretaris-generaal van 20 Dec. 1943 no. 5989 afd. K. W„ dat overigens slechts enkele rijksarchivarissen heeft bereikt, schreef voor „dubbelen" uit de depots te verwijderen en elders onder te brengen. In het begin van 1944 volgde evacuatie op grote schaal uit de meest bedreigd ge achte kustprovinciën Noord- en Zuid-Holland, Zeeland, Friesland naar de bewaarplaats bij Heemskerk; later werd ook een deel van het Kon. Huisarchief daarheen overgebracht. T.a.v. de retroacta van de Burgerlijke Stand werd in Januari een bijzondere maatregel genomen; met het oog op de dreigende toestand moesten deze bescheiden, voorzover zij in archiefbewaar plaatsen in de kuststrook werden bewaard, naar het kasteel De Cannenburgh te Vaassen worden overgebracht. Naast zorg voor het behoud speelde hierbij ongetwijfeld een andere overweging een rol: men wenste van zekere zijde deze bronnen voor genealogisch onderzoek te concentreren, en maakte van de gelegenheid gebruik vast met die der westelijke provinciën te beginnen. De loop der gebeurtenissen benam den promotors dezer onderneming hiertoe de kans; na September 1944 rustten de werkzaamheden in het door de Rijks gebouwendienst doelmatig, d.i. voldoende droog geachte, doch inderdaad vol komen ongeschikte kasteel alle verslagen bevatten na terugkeer der stukken klachten over sporen van vocht -vrijwel geheel en al. In het najaar van 1945 werd een begin gemaakt met de terugvoering van al deze geëvacueerde archi valia; in 1946 werd dit voltooid. Een rondschrijven van den secretaris-generaal van 31 Maart 1944 no. 8181 afd. K. W. droeg den rijksarchivarissen op, bij het bevoegd gezag vergunning aan te vragen om ook gedurende de uren van dag en nacht, gedurende welke het publiek zich niet op straat mocht bevinden, zich naar de bewaarplaatsen te begeven indien gevaar deze bedreigde. Ook deze aanschrijving is niet overal ontvangen; de vergunning is evenmin overal verleend. En na D-dag had het „bevoegd gezag" andere zorgen.... De „zekere zijde" boven vermeld heeft in deze jaren ook nog op andere wijze op de faits et gestes van het Nederlandse archiefwezen invloed gehad. Als uitvloeisel van de noodzakelijkheid voor de aanhangers en begunstigden der „Nieuwe orde" hun zgn. arische afstamming te bewijzen, was in 1941 103 een Centrale Dienst voor Sibbekunde in het leven geroepen. Bij rondschrijven van 24 Sept. 1941, gewijzigd 9 October 1941, werd aan alle rijksarchiefbe heerders machtiging verleend naar het bureau van deze dienst uit te lenen de Joodse huwelijks- en overlijdensregisters, de besnijdenisregisters en de re gisters betreffende aanneming van vaste geslachtsnamen door Joden. In 1942 werden enkele beschikkingen genomen tot bevordering van het kosteloos ver strekken van afschriften ten behoeve van het afstammingsonderzoek; bij besluit van 2 April 1942 werd het ambt van gemachtigde voor de afstammingsbe wijzen ingesteld. Het hek was nu helemaal van den dam: onoverzienbare stro men aanvragen over „arische voorouders" overstelpten nu de administratie van alle archieven. Om hieraan het hoofd te bieden, werden aan vrijwel alle rijksarchieven een of meer speciale ambtenaren aangesteld. „Dolle Dinsdag maakte aan deze sibbelarij, zoals wij deze uitwas der genealogische belang stelling zijn gaan noemen, plots vrijwel een eind. De onderwerping van ons land door de Duitsers was amper twee maanden oud toen ook het archiefwezen de aandacht der bezettingsautoriteiten begon te trekken. Bij schrijven van 20 Juli 1940 ontvingen de Nederlandse archief administraties van het wd. hoofd van het Departement van O., K. en W. bericht, dat door den Rijkscommissaris voor bet bezette Nederlandse gebied tot leider van het ingestelde „Deutsches Archivamt in den Niederlanden was aangewezen dr B. Vollmer, Staatsarchivdirektor te Düsseldorf. Diens taak zou in het bijzonder zijn: 1. bescherming van archieven tegen de gevaren van de oorlog, medewerking bij wederopbouw van verwoeste archieven en na sporing naar archivalia, die tengevolge van de oorlog verloren waren geraakt; 2. vervollediging van het „vorbildliche Austauschvertrag" van 1926 op andere archieven, met mededeling dat van Duitse zijde de oorkonden der hertogen van Gelre in Miinchen ter beschikking werden gesteld; 3. uitgave van een inventaris der zich in Nederlandse archieven bevindende bestanddelen, die „auf die Beziehungen zum Reich irgendwie Bezug nemen". Het Nederlandse archiefwezen had het met den „voogd zoals wij den nieuwen heer al ras noemden, slechter kunnen treffen. Niet alleen was dr Vollmer door 't grote aandeel, dat hij voor Duitsland aan de ruilovereenkomst van 1926 had gehad, met Nederlandse archiefzaken en -opvattingen bekend en mocht men verwachten, dat hij de wetenschappelijke overwegingen, die daarbij hadden voorgezeten, niet ontrouw zou worden, hij was, hetgeen van niet minder belang was, als katholiek en Rijnlander geenszins een overtuigd volgeling van het nazisme, en zwaar heeft zijn hand niet op ons gedrukt. Of er van bovengenoemde „inventaris" veel terecht is gekomen is ons niet be kend; in ieder geval was dit deel der opdracht meer in het belang van Duits land dan van Nederland. De ruilovereenkomst, groots opgezet en ook ten aanzien van Nederlandse archivalia in Belgisch en Frans bezit bedoeld, werd in bespreking genomen doch liep min of meer in het zand. Hoezeer het mogelijk werd geacht op ob jectieve en wetenschappelijke gronden deze kwestie te regelen, vrijwel alge meen was men van oordeel dat een zaak als deze alleen haar beslag behoorde

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1949 | | pagina 4