138 DE WETENSCHAPPELIJKE ARCHIEFAMBTENAREN IN HET BEZOLDIGINGSBESLUIT BURGERLIJKE RIJKSAMBTENAREN 1948. Bij Koninklijk Besluit van 20 Juni 1949 Stbl. J. 261 is tot stand gekomen het zo lang verwachte en veel besproken nieuwe bezoldigingsbesluit. Voor de wetenschappelijke ambtenaren bij 's Rijks archiefdienst bevat het besluit de volgende schalen: Titel Schaalnr. Salaris Periodieken Vergelijking 1. adj. archivist 43 160-300 4x1x20 6xlxl0(= adj. commies) 2. archivist 71 280—380 2x1x20 6x1x10 commies) 3. adj.-chartermeester 73 320—380 3x1x20 adj.-ingenieur) 4. archivist A. 89 340—440 2x1x20 6x1x10 commies A) 5. hoofdarchivist 103 400—500 5x1x20 hoofdcommies) -6. chartermeester 112 380—540 8x1x20 ingenieur) 7. chartermeester le kl. 128 520-620 5x1x20 ingenieur le kl. 8. hoofdchartermeester 145 600—720 6x1x20 hoofdingenieur 9. rijksarchivaris 147 620-740 6x1x20 10. alg. rijksarchivaris III 770—870 5x1x20 De salarisbedragen zijn opgenomen bruto per maand. De formule bij de periodieken: 4x1x20 en 6x1x10, is te lezen: 4 eenjaarlijkse verhogingen van f 20 per maand en daarna 6 eenjaarlijkse verhogingen van f 10 per maand. Ter vergelijking zijn achteraan gelijkbezoldigde algemeen bekende rangen geplaatst. Ten einde een inzicht te krijgen in de werkelijke waarde dient tevens vast gesteld te worden hoe de carrière in de toekomst zal worden: het bezoldigings besluit zegt hierover niets en de zaak vereist een nieuw „formatiebesluit" voor de rijksarchiefdienst in de plaats van het K.B. van 5 Februari 1920 No. 50 (Fruin II, pag. 50). Tijdens het overleg zijn evenwel voldoende gegevens bekend geworden om voor de twee groepen de volgende opstelling te kunnen maken: le klasse: 2e klasse: -adj-chartermeester -adj .-ar chi vist -chartermeester -archivist -chartermeester le kl. -archivist A -hoofdchartermeester -hoofdarchivist -rijksarchivaris -bij uitzonderlijke verdienste bevorde- -alg. rijksarchivaris ring in de chartermeestersrang Bezien wij thans de schalen opnieuw, dan is een voor allen geldende ver betering het veel sneller bereiken van het maximum-salaris dan voorheen het geval was. Verder is de carrière van de wetenschappelijke archief ambtenaar der le klasse geheel gelijk gemaakt aan die van een ambtenaar bij de wetenschappe lijke staf van de universiteiten (de z.g. ingenieursrang). Het adjunct-charter- 139 meesterschap kan beschouwd worden als een proeftijd, terwijl het hoofdchar- termeesterschap een rang zal worden voor hen, die op grond van wetenschap pelijke prestaties een rijksarchivariaat verdienen, maar door omstandigheden buiten hun schuld daartoe niet geroepen (kunnen) worden. De rijksarchiva rissen zijn in alle opzichten gelijk gesteld met gelijkwaardige functionarissen in andere diensten. De carrière van de wetenschappelijke archiefambtenaar der le klasse is veel aantrekkelijker geworden, ook voor hen, die het niet tot rijksarchivaris zullen brengen. Van harte mogen wij hopen, dat het Ministerie in zijn bevorderingspolitiek deze verbetering niet door verkeerd begrepen zuinigheid tot een illusie zal maken. Voor de wetenschappelijke archiefambtenaren der 2e klasse is de zaak enigszins anders gelegen: hier is practisch niets veranderd en wij mogen al blij zijn, dat het niet op een verslechtering is uitgelopen: er was o.m. een weinig waarderende titulatuur in de maak. De factoren, die zich tegen een verbetering van de salarispositie van de 2e klasse ambtenaar verzetten, waren in hoofdzaak de volgende: le. het ontbreken van vooropleidingseisen, waardoor het zelfs moeilijk heden opleverde de 2e klassers onder de z.g. middelbare ambtenaren gegroe peerd te krijgen; hier is met name aangevoerd de vrijmoedigheid, waarmee mensen met totaal onvoldoende algemene ontwikkeling voor het examen opgeleid zijn; 2. de geringe waarde gehecht aan het diploma 2e klasse, o.m. als gevolg van de wel wat al te grote gemakkelijkheid, waarmede de examencommissie in het verleden het diploma heeft gedistribueerd; 3. de grote verscheidenheid van werkzaamheden, die in de dienst aan de 2e klasser worden opgedragen en ook zelfs opgedragen kunnen worden in verband met de hierboven onder 1 en 2 vermelde punten. De 2e klassers zijn beschouwd als een zeer heterogene groep en de toege kende schalen geven aan die beschouwing uitdrukking: de rang archivist A is bedoeld als een eindrang en de ontworpen bevorderingsmogelijkheid van de hoofdarchivist tot chartermeester is een „ontsnappingsmogelijkheid voor hen, die geacht worden boven de middelmaat uit te steken. De bedoeling is goed, maar de oplossing is niet fraai: duidelijker ware geweest de hoofdarchivist te noemen archivist le klasse en een nieuwe toprang hoofdarchivist aan te bren gen: wij waren dan voor surrogaat-chartermeesters gespaard gebleven. De meerdere rangen voor beide goepen brengen een voordeel mee: het schept een prikkel voor de dienstijver; zij brengen ook een nadeel mee: de mogelijkheid van achterzetting op grond van persoonlijke motieven. Het ogenblikkelijk effect van de nieuwe bezoldigingsregeling zal voor wei nigen voelbaar zijn: wel gaat het besluit per 1 Jan. 1948 in, maar elk komt met zijn tegenwoordig salaris (dus niet met zijn schaal- of dienstjaren) in de nieuwe schaal, waarin hij qualitate qua thuisbehoort; er is zelfs sprake geweest van plaatsing onder het minimum (z.g. negatieve schaaljaren)maar dank zij het krachtig protest van de ambtenarenorganisaties is bepaald, dat vanaf 1 Juli 1949 ieder tenminste het minimum zal genieten: een zaak vooral voor onze pasbenoemde rijksarchivarissen van belang. Het geheel tenslotte zonder vooroordeel overziende kan men zeggen, dat

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1949 | | pagina 22