137 136 in feite niet is benadeeld en de archivaris zich er niet door had verrijkt, even zeker vielen de geïncrimineerde handelingen onder de omschrijving van valsheid in geschrifte. Ebell is dan ook veroordeeld tot een minimale straf. Gedurende zijn lange nonactiviteit was het beheer van het Bosse archief aan mr Muller opgedragen, die er door jhr mr de Jonge van Ellemeet een grondige opruiming had laten houden. Uit zijn Bosse functie eervol ontslagen, zag Ebell zich in 1914 overgeplaatst naar 's-Gravenhage, als archivaris der tweede afdeling van het Algemeen Rijksarchief: de afdeling der regeringsarchieven van na 1795. Mr P. G. Bos had als eerste aan het hoofd hiervan gestaan en had als zodanig nog niets kunnen verrichten voor zijn vroege dood. Mr Fruin had de functie daarop zelf waargenomen. Het werk dat hier op Ebell lag te wachten was wel naar zijn aard; zijn voorkeur voor het bestuursrecht stond hem ten dienste, en ook in 's-Hertogenbosch had hij zich voornamelijk met de jongere archieven bezig gehouden. In de ogen der meeste archivisten is het bewerken der nieuwere archieven vervelend en minderwaardig werk. Ebell zag het anders in. Hij ving ermede aan, zich grondig in te werken in de eigenaardigheden van elk dier voor het oog zo gelijkvormige administraties. Van de hoedanigheden der onderscheiden indices verkreeg hij een kennis, die voor of na hem niet geëvenaard is. „Mr Ebell kon toveren met de indices", zeide een zijner medewerkers. En deze gave werd in praktijk gebracht; zowel voor onderzoekingen in staatsopdracht als ten behoeve van particulieren. Vele grondige adviezen heeft Ebell opge steld (al ondertekende de Algemene Rijksarchivaris ze meestal); tal van dank betuigingen geoogst ook van de meest bevoegde beoordelaars de schrijver dezes heeft er bij het opruimen van de administratie der tweede afdeling nog vele aangetroffen. V/at nu aangaat het ordenen en inventariseren, Ebell had ook te dezen aanzien al ervaring van de eigenaardigheden der nieuwe archieven. Te 's-Her- togenbosch had hij reeds geleerd, dat het zaak is de door de administratie zelve gevormde dossiers (veelal te vinden op de datum en het nummer van het jongste stuk daarvan) in stand te laten, al lijkt dit aanvankelijk onlogisch. In Den Haag bewerkte hij een voortreffelijke inventaris van het ingewikkelde archief van het onder verschillende benamingen bekende belastinghof (de Raad van Judicature voor de Convoyen en Licenten, de Raad voor de Mid delen te Water en te Lande, de Zeeraad, de Raad van Judicature voor Be lastingen en Zeezaken, en hoe het verder geheten heeft). Hij ordende en be schreef enkele collecties. Maar verder kwam er niet veel van. Er waren con troversen over de prealabele vraag, of bij de ordening der ministeriële archie ven 't herkomstbeginsel, dan wel 't „betrekkelijkheidsbeginsel" (naar hetwelk de archieven door de administratie waren behandeld) voorop diende te staan; en waar het gold de talrijke bijzondere collecties, hieraan kwam Ebell weinig te pas: prof. Fruin bestierde1 zelf de behandeling dezer „aanwinsten", gelijk hij ook het aannemen of weigeren van archivalia uit de administratie en het beleid inzake de vernietiging in eigen hand hield. Hierdoor had mr Ebell niet de gelegenheid, in deze opzichten die specialiteit te verwerven die hem (in het belang zijner afdeling) te stade zou zijn gekomen. Ebell behoorde tot die mensen die zelf alles kunnen vinden maar die in de ogen van anderen in een hopeloze warboel verkeren. Een psychologische kwestie ongetwijfeld. Maar onderwijl een gevaarlijke eigenschap voor een archiefbeheerder. Voor hèm is het maar geraden te leven in het apostolische besef, dat elke dag de laatste kan zijn. In onze Vereniging heeft Ebell éénmaal een zeer bepaald standpunt inge nomen: een standpunt dat de man tekent. Het was, toen na de vorige wereld oorlog „alles anders moest" en ook de archivistenwereld een vakverenigings- streven begon te kennen. Ebell vertegenwoordigde toen de oude mening, dat de aard der ambtenaarsverhouding geen vakvereniging verdraagt. Mede door zijn toedoen is het toen geschied, dat de Vereniging als zodanig haar algemeen karakter behield en binnen haar verband de „afdelingen voor rijks- en ge meente-archiefambtenaren ontstonden. Over organisatorische vragen en over punten van archiefrecht heeft Ebell zich in het Archievenblad vaker doen horen. Ook waar men het niet met hem eens is kan men zijn conscientieuse en vaak scherpzinnige uiteenzettingen waarderen. Zo b.v. bij zijn verzet tegen het toelaten van „vervreemding van archiefstukken; hij had de onvervreemdbaarheid-van-rechtswege onaangetast willen zien. Een beschouwing die zeker niet lichtvaardig terzijde gesteld mag worden. Bij de bezuiniging van 1933, als gevolg van het rapport-Weiter, werden drie rijksarchivarisplaatsen opgeheven; Ebell werd dientengevolge ontslagen en op wachtgeld gesteld. Enigszins eigenaardig was het verloop wel: Ebells plaats werd immers door een ander vervuld, en het was de eerste afdeling die door de nieuwe Algemene Rijksarchivaris Bijlsma onder eigen beheer werd gehouden. De zaak was, natuurlijk, dat Ebell met zijn steeds erger geworden doofheid voor de dienst minder geschikt werd geoordeeld. Als hartelijk en blijmoedig mens heeft Ebell, gezegend met een gelukkig gezinsleven, nog een vredige levensavond gehad, totdat hij door een verkeers ongeval op 23 Januari 1943 een plotselinge dood vond. Op zijn archivisten- loopbaan past het oude embleem van de brandende kaars, met net onderschrift: „Aliis inserviendo consumor". Hij heeft niet gewerkt voor eigen onderzoekingen en publicaties, maar anderen ten volle van zijn ijver doen profiteren. Het is jammer, dat daarvan geen meer blijvend getuigenis kan worden afgelegd in de vorm van definitief geordende en geïnventariseerde archieven. Kan een archi varis vraagt men tenslotte, de resultaten van deze lange werkzaamheid overziende -soms ook té hulpvaardig zijn? S. J. FOCKEMA ANDREAE

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1949 | | pagina 21