De "Commission Royale d'histoire" stelde herhaaldelijk, n.l,
in 1912, 1921 en 1925» speciale commissies in, die rapporten over
de toestand dezer moderne archieven indienden bij de Minister van
Wetenschappen en Kunsten. Hierin werd nadrukkelijk gewezen op de
fatale opvattingen,welke bij véle functionarissen in Rijksdiensten
bestaan over hun administratieve archieven;de meesten beschouwen
de oude dossiers als een plaag; de documenten, welke hun nutteloos
lijken voor de dienst, worden eerst in kelders begraven of naar de
zoldervlieringen verbannen, vervolgens naar de papiermolens gezon
den". Belangrijke verliezen, welke op deze wijze geleden werden,
werden genoemdïzo zijn de officiële dossiers,de tekeningen en rap
porten betreffende de aanleg en de exploitatie der eerste spoorwe
gen in Belgie gehéél verdwenen. In Brussel verbrandde men aan het
Paleis van Justitie een enorme hoeveelheid stukken, afkomstig van
de griffie; eerst later heeft men geconstateerd, dat men daarmee
tevens alle stukken vernietigd had betreffende de politieke proces
sen uit de jaren 1828-1850, Slechts door het ingrijpen van de con
servator van het Legermuseum (let wel; van het Legermuseum) werd
een aanzienlijk aantal dossiers van het Ministerie van Nationale
Defensie, welke uiterst belangrijk zijn voor de militaire geschie
denis van Belgie, voor vernietiging bewaard. De speciale commissie
uit de "Commission Royale d'histoire" van 1925 deed dan ook het
voorstel om de Minister van Wetenschappen en Kunsten te verzoeken
een onderzoek te doen instellen naar aanleiding van de toestand,
waarin de archieven der verschillende Ministeries verkeerden. In
1958 was echter, voorzover ik kon nagaan, aan dit verzoek nog geen
gevolg gegeven,ofschoon de Commissie in haar rapport verklaarde er
van overtuigd te zijn, dat de uitgestrektheid van het kwaad, dat
door een dergelijk onderzoek onthuld zou worden, van dien aard zou
zijn, dat het binnen korte tijd de maatregelen, noodzakelijk ter
verbetering, zou uitlokken. Het enige resultaat van de pogingen
van de Commission Royale d'histoire om verbetering te verkrijgen
is helaas geweest, dat de Minister van Wetenschappen on Kunsten
circulaires heeft gezonden aan de; belanghebbende ambtenaren,waarin
hij hen aan de bestaande voorschriften betreffende hun archieven
herinnerde; het resultaat van deze circulaires was normaal,,,»,.,,
de verbeteringen in de toestand der archieven dus zonder meer mi
niem.
Wettelijke maatregelen, welke in staat zouden zijn aan de
verwaarlozing van de 19de eeuwse en hedendaagse archieven in Belgie
afdo-ende een einde te maken, waren dus nog niet genomen. Men zag
echter in, dat .zonder deze maatregelen aan de wanorde, aan de ver
minking en aan de1 willekeurigesysteemloze vernietigingen van de
modernè archieven geen einde zou komen. Een de Algemene Rijksarchi
varis van -Belgie sprak in 1958 de wens uit, dat.men spoedig tot
wettelijk ingrijpen zou komen door in Belgie het voorbeeld te vol
gen, dat Erankrijk in 1958 op dat gebied gegeven had.
In Frankripk was namelijk op 21 Juli 1958 door de President
der Republiek een decreet uitgevaardigd, dat de overdracht van de
archieven der ministeries en van de daaronder ressorterende dien
sten naar de archiefbewaarplaatsen van-de Staat verplichtend stel
de en tot in bijzonderheden regelde.
Reeds vele jaren vroeger had men in Frankrijk soortgelijke
voorschriften gekend; decreten van 1855» 1887 en 1898 hadden reeds
voorgeschreven, dat alle archieven van openbaar belang, welke be
waard dienden te blijven en welke niet meer nodig waren voor de lo
pende dienst van de ministeriele departementen en van de administra
ties,welke daaronder ressorteerden, terstond naar de "Archives Na-
l
ticnalesovergebracht moesten worden. Men verwaarloosde bij het
uitvaardigen dier decreten, om tegelijkertijd de maatregelen te
nemen, welke nodig waren, om de uitvoering dezer voorschriften te
waarborgen. Bij het overdragen der genoemde archieven aan de cen-
rale archiefbewaarplaatsen van de Staat bleef de grootste wille
keur bestaan.
Ook hier waren de gevolgen fataal. Een onderzoek, in 1926
door een interdepartementale commissie ingesteld, bracht onrustba
rende onthullingen.
Het rapport op 21 Juli 1956 door de Minister-presidentLeon
Blum, aan de President van de Franse Republiek voorgelegd ter be
geleiding van het ontwerp—decreet bevat de volgende gegevens.
Geconstateerd werd, dat een groot aantal lokalen der depar—
ementen was gevuld met archieven, welke door de diensten niet meer
gebruikt werden en welke door hun wanorde zelfs niet meer te con
sulteren waren. Deze stukken vulden o.a. gangen, welke zij ver
sperden, kelders, waarin zij lagen te verrotten,zolders, waar het
niet mogelijk was orde en zindelijkheid te bewaren,Steekproeven
bewezen, dat men hier stond voor een .ware mengelmoes van stukken
uit allerlei perioden, van stukken, daterende uit het ancien régi
me tot dossiers van nog administratief belang,maar waaraan men geen
zorg^besteeddeomdat men het feit zelf van het bestaan dezer dos
siers m deze kelders en op deze vlieringen vergeten was.
Verder is volgens het genoemde rapport gebleken, dat in het
verleden door demeeste administratieve diensten, zelfs door die,
waarbij een speciaal georganiseerde archiefdienst bestaat, grote
hoe/eelheden^archiefstukken zonder onderscheid en geheel willekeu
rig aan de Dienst der Domeinen zijn overgeleverd om verkocht en
vernietigd te worden.Daardoor vooral zijn de grote en belangrijke
lacunes teverklaren, die bestaan in bepaalde gedeelten van de mo
derne archieven, welke wel naar de "Archives Nationales" werden o—
vergebracht,
Het genoemde ministeriele rapport verdeelt de archieven van
de meeste departementen en van de grote administratieve diensten
van de Staat, sinds het begin van de 19de eeuw ontstaan, ten op
zichte van hun lotgevallen in drie gedeelten;
1) het gedeelte, dat naar de "Archives Nationales" is overge
bracht, in overeenstemming met de"wetten en decreten;
2l gedeelte, dat is vernietigd op initiatief van de ad
ministratieve diensten, welke in het geheel geen rekening hebben
gehouden met de historische belangrijkheid van hetgeen zii vernie
tigden;
5) dat, wat nog aan oudere stukken is overgebleven in de bu
reaux der diensten zelf.
Indien geen doeltreffende maatregelen zouden genomen worden,
zou dit laatste gedeelte vroeg of laat waarschijnlijk hetzelfde lot
ondergaan als dat, wat reeds vernietigd was.
Om dit te voorkomen en om definitief deze materie te regelen
is het bewuste decreet van 21 Juli 1956 uitgevaardigd.
Hierin wordt opnieuw vastgesteld, dat de administraties, de
diensten en instellingen van de Staat, hetzij in Parijs, hetzij
m de Departementen gevestigd,verplicht zijn de dossiers,registers
en stukken betreffende zaken, welke door hen zijn behandeld, over
te brengen naar Parijs naar de "Archives Nationales" en in de hoofd
steden van ieder Departement naar de Departementale archiefbewaar
plaats ter plaatse.
Deze overdracht moet plaats vinden periodiek en wel telkens