72 73 trappen en veel beelden. Het zeer grote gebouw omsluit met vier vleugels een binnenplaats, die weldra overdekt is en bij de depotruimte getrokken. Deze ruimte ligt n.l. geheel aan de binnenzijde en is rondom omsloten door zeven verdiepingen met ramen aan de straatzijden, waar de werkkamers, werk plaatsen e.d. zijn gelegen. De depots, in 21 lage verdiepingen boven elkaar geplaatst ontvangen in het geheel geen buitenlicht; zij zijn ook volkomen van de buitenlucht afgesloten, zulks om de schadelijke werking van zon en licht op de stukken te voorkomen. Het spreekt vanzelf, dat de lokalen dus airconditioned zijn. Maar dat is niet alles. Er is een voortdurende controle op het vochtigheidsgehalte van de lucht niet alleen, maar ook op de chemische samenstelling. De temperatuur is constant tussen 65 en 75° Fahrenheit, terwijl het vochtgehalte steeds tussen 30 en 75, liefst omstreeks 50 wordt gehouden. Aanvankelijk werden 36 pei lingen per dag verricht om de samenstelling van de lucht te bepalen. Thans gaat dit automatisch. Blijkt dat de lucht schadelijke stoffen bevat, dan wordt er sulphur-oxide ingeblazen. Dit is, meen ik, voor de Nederlandse archivarissen een punt van bijzonder belang. Tot nu toe immers hebben wij hieraan nog vrijwel geen aandacht gewijd. Geheel ten onrechte, want het is thans toch voldoende bekend, dat de nabijheid van fabrieken, spoorwegemplacementen e.d. de lucht met stoffen bezwangert, die op de, niet eens zo heel lange, duur een volkomen destruc tieve invloed op de archivalia kunnen hebben. Het zal zeker zaak zijn hieraan in de toekomst bijzondere aandacht te wijden. Het is nauwelijks nodig te zeggen, dat een brand-alarmsysteem is aange bracht, dat bij elke abnormale stijging van temperatuur gaat werken en een alarm-systeem tegen ongewenste indringers, dat zozeer op geluid reageert, dat het reeds in werking treedt als een muis door een der depotruimten zou durven wandelen. De bergruimten zijn bedoeld voor ongeveer 1.000.000 strekkende meters. In de jaren na 1935 zijn stalen rekken en laden geplaatst voor ongeveer 60 van deze hoeveelheid. Rekken voor de gebonden delen en laden en ook stalen dozen voor de losse stukken. Want portefeuilles komen in de depots geheel niet voor. Toen na 1941 na de intrede van Amerika in de tweede wereldoorlog geen staal meer beschikbaar werd gesteld, ging men noodgedwongen tot kartonnen dozen over en spoedig bleek dit een verbete ring, die gehandhaafd bleef, omdat deze dozen veel lichter en beter han teerbaar zijn dan stalen laden. De materiële verzorging is van een buitengewone volmaaktheid. Alle ar chieven, die binnenkomen, worden in een daarvoor bestemde ruimte uitge rookt, fumigated, met een mengsel van ethyleen-oxide en carbon-dioxyde, onschadelijk voor de mens en volkomen onbrandbaar. Zulks om te vermijden dat schadelijke insecten of zelfs bacteriën in de- depotruimten zouden door dringen. Geen stuk komt in de depots vóór deze bewerking is toegepast; zelfs in de overbelaste oorlogsjaren is hieraan strikt de hand gehouden. Gevouwen laat staan gekreukelde stukken worden niet geduld. Alle stukken worden nagezien en als ze gekreukeld zijn worden ze vochtig gemaakt tot een voor papier ongevaarlijk punt, daarna gemangeld en daarop gedroogd, welke eerste twee manipulaties thans door één enkele, hoogst vernuftige machine worden verricht. Zijn de papieren vergaan of gescheurd, dan wor den ze gelamineerd, laminated, d.w.z. aan beide zijden omsloten door een volkomen doorzichtig laagje cellulose-acetate onder warmte en druk in een hydraulische pers. Ze zijn dan geheel hersteld maar kunnen nog wel scheu ren. Daarom bestaan thans plannen de cellulose-acetate zo mogelijk door nylon te vervangen; dan zouden de daarmee behandelde archivalia ook niet meer kunnen scheuren. Behalve op papieren stukken in Amerikaanse archieven behoeft men zich over perkamenten en uithangende zegels geen zorgen te maken is er ook op kaarten gerekend en verder op foto s, films en gramöfoonplaten. Want ook die beschouwt men in de nieuwe wereld als bestanddelen der archieven. Moderne films zijn minder brandbaar dan papier, maar de oudere zijn, zoals bekend, onderhevig aan zelfontbranding. Daarom werden voor films, merkwaardigerwijze niet in kelders maar op de 5e verdieping, gewelven gebouwd, waar ze in stalen dozen in betrekkelijk kleine boxen worden ge borgen. Elke box is voorzien van een soort veiligheidsklep, die zodra de temperatuur tot een bepaalde hoogte mocht stijgen, automatisch in werking treedt en de schadelijke en brandbare gassen e.d. wegzuigt en afvoert. Als men het gebouw door de hoofdingang betreedt vindt men allereerst een grote, halfronde tentoonstellingshal, gedekt door een 25 m hoge koepel en voorzien van enorme wandschilderingen. Dan zijn er drie naast elkaar ge legen studiezalen met samen 100 plaatsen. De grootste dient voor de archie ven, een der kleinere voor de bibliotheek, die er onmiddellijk naast is gelegen, in de derde mag worden gecollationneerd en getypt. Bij verschillende afdelingen bevinden zich nog kleinere werkkamers voor geregelde bezoekers. Men vindt in het gebouw een kaartenkamer. mapsearchroom, een zaal waar films en gramofoonplaten kunnen worden afgedraaid, een installatie voor het vervaardigen van micro-films, een uitgebreid fotografisch reproductie apparaat, een chemisch laboratorium en wat niet al. Zelfs werd een installatie voor ultra-violette en infra-rode stralen aangeschaft om verbleekt schrift te lezen en knoeierijen in stukken te kunnen constateren. Men rekende op een archivalische en historische handbibliotheek van hoogstens 40.000 delen en wiegde zich bij de opening in de verwachting, dat men de eerste 50 of 60 jaren voldoende ruimte zou hebben aan de helft van de beschikbare plaats. Zoals verderop zal blijken is dit een grote mis rekening geweest. Zo was in 1935 de materieel vrijwel volmaakte tempel gereed en moest men er mee gaan werken. Men ontkomt niet aan de indruk, dat daaraan heel wat minder gedachten besteed waren dan aan de technische uitrusting. Eindelijk was in 1934 een archiefwet, in de zin die wij daaraan hechten, tot stand gekomen. Deze wet gaf regelen voor de veilige bewaring, de open baarheid en het beheer van alle staatsarchieven. Aan het hoofd van het archiefwezen werd de Archivist of the United States geplaatst, terzijde ge staan door een archiefraad. De archivaris kreeg het recht zelfstandig alle personeelsleden aan te stellen voor zover ze minder dan 5000 verdienden; later werd ook deze beperking opgeheven. Hij kreeg het recht alle staats-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1949 | | pagina 9