89 88 dan het prentenbezit, al schijnt men in Den Haag daaromtrent andere erva ringen te hebben opgedaan. Moeten wij niet loskomen van de gedachte, dat een middelmatige tekening van een verdwenen stadsbeeld waardevoller is dan een goede foto? Ook een foto kan een bepaalde sfeer weergeven en gaat het daar trouwens bij documentatiemateriaal wel om? Weliswaar is er voorlopig nog het grote verschil in duurzaamheid, maar het ligt juist op onze weg om met behulp van de foto-technici op middelen te zinnen, die de duurzaamheid van een foto gelijk aan die van andere procédé s kunnen maken. Welke leemten zal onze collectie na verloop van tijd anders niet vertonen? Zijn wij voor 20ste eeuwse historische gebeurtenissen bijna niet uitsluitend op foto's aangewezen? In 1941 wees ik er in dit blad al op, dat het afdrukken van een catalogus als de Rotterdamse, waarin ook de foto's en de boekprentjes zijn opgenomen, een onbegonnen en onbetaalbaar werk zou zijn. Moest er echter een vervolg op Roterodamum Illustratum verschijnen, dan zou ik de oplossing toch niet willen zoeken in het schrappen van het werktuiglijk tot stand gekomene. Liever zou ik al het materiaal van de laatste decennia weglaten, waarvan men kan verwachten, dat het in veel sterker mate dan de collectie uit een vroegere periode nog op velerlei wijzen zal worden aangevuld. Een volgende generatie kan dan beslissen, wat de tand des tijds en de toets der belangrijk heid voldoende heeft weerstaan om als nummer in een catalogus te prijken. Sta ik dus enigszins sceptisch tegenover een uitgave als de onderhavige, de wijze van indeling van de Haagse prentenatlas lijkt mij voor een stedelijke verzameling de enig juiste. Verdedigd is de ordening van een topografische collectie volgens de alphabetische stratenlijst, naar ik meen, nooit. De uit voerigste Nederlandse publicatie op dit gebied, het opstel van Dr H. van de Waal in het Oudheidkundig Jaarboek 1940, neemt als vanzelfsprekend een indeling volgens rubrieken aan, wat in zijn systeem ook volkomen past. Ongetwijfeld zullen zich ook bij de Haagse volgorde twijfelgevallen voor doen, maar nimmer in die mate als bij een indeling volgens rubrieken, waarbij het stadsbeeld volkomen wordt verknipt. Weliswaar brengt dit de afbeel dingen van soortgelijke objecten als kerken, scholen, stations, musea enz. bijeen, maar met behulp van een adresboek zijn deze toch in korte tijd terug te vinden. Wel verdient het mijns inziens bij de alphabetische volgorde aanbeveling om een onderverdeling in te voeren, telkens wanneer meerdere belangrijke objecten in een zelfde straat zijn gelegen. Mej. Van der Haer heeft dat in enkele gevallen ook gedaan, b.v. voor de Ridderzaal onder Binnenhof", de Grote Kerk onder Groenmarkt" en Zorgvliet onder ,,Oude Scheveningse- wegMaar samenvatting onder een uitspringende titel zou reeds gewenst zijn, zodra van een object meerdere afbeeldingen voorkomen, zoals ook iedere gebeurtenis een afzonderlijk hoofdje in de historische afdeling krijgt. Daardoor zou het ook beter uitkomen, wanneer een gebouw achtereenvolgens verschillende bestemmingen had. Voor wie vreemdeling is in Den Haag, is dat nu niet altijd duidelijk. Aan de beschrijving van de topografische verzameling, die meer dan driekwart van deze catalogus in beslag neemt, gaat een overzicht van de aanwezige historieprenten vooraf. De kaarten, de portretten en de topografie van de omgeving zullen nog volgen in een tweede deel. Op het laatstgenoem de onderdeel loopt Mej. Van der Haer echter vooruit door de afbeeldingen van het Haagse Bos in het eerste deel op te nemen en wel als laatste num mers van de topografische afdeling. Wel zal men de 28 pagina s beslaande beschrijving van de afbeeldingen van het Bos zelf en van het Huis ten Bos niet spoedig over het hoofd zien, maar zoeken zou men hen niet op deze plaats. Een korte verantwoording van deze handelwijze had dus niet mogen ontbreken. Mej. Van der Haer volgt hier een oud gebruik: in ieder Haags register (verpondingen, woningtellingen enz.) vindt men het Haagse Bos apart achteraan vermeld. Dat is haar goed recht, maar zij had ons van dat gebruik in kennis moeten stellen. Evenmin zal het een ieder bekend zijn, dat Scheveningen van ouds her Haags grondgebied was en dat zij daarom de oude afbeeldingen van Scheveningen volgens de alphabetische stratenlijst door de Haagse heeft heen verwerkt. De historieprenten zijn vanzelfsprekend chronologisch gerangschikt. De in stricte zin Haagse prenten zijn daarbij minder in getal, dan de catalogus op het eerste gezicht doet vermoeden. Ik denk hierbij niet in de eerste plaats aan afbeeldingen van voorvallen, die zich buiten Den Haag hebben voorge daan, zoals een brand in Leidsendam in 1786 en Hondsholredijk in vreugd van 1754. Het archief van de residentie heeft zich bijzonder aangetrokken gevoeld tot Oranjeprenten, ook als zij Den Haag zelve niet direct raken, zoals lijkstaties te Delft en zinneprenten. Bij de 2.0ste eeuwse historieprenten blijkt eerst recht, welk een onjuiste indruk men van het aanwezige materiaal krijgt, wanneer de foto s ter zijde worden gelegd. Het lijkt haast zelf-ironie, wanneer een stad over haar doen en laten in de laatste decennia bijna niets anders dan spotprenten te bieden heeft. De bovenstaande opmerkingen raken slechts zeer ten dele haar, wier naam de catalogus draagt. Zij kwam bij haar in dienst treden te staan voor een atlas, waarvoor reeds een ordeningssysteem was aangenomen. Haar taak bestond voornamelijk uit het beschrijven der afzonderlijke nummers en het thuis brengen van prenten, die deel hebben uitgemaakt van series en plaat werken. Een en ander heeft zij met oneindig geduld en grote kennis van zaken verricht. Ik betreur het alleen, dat zij behalve de klappers op de kunstenaarsnamen niet tevens een lijst heeft afgedrukt van de werken, waarin zij topografische afbeeldingen heeft aangetroffen, temeer, omdat zij die in handschrift gereed heeft liggen. Voor zover mij bekend is een dergelijke bibliografie nimmer in druk verschenen, maar zij zou menig beheerder van een soortgelijke verzameling op een goed spoor kunnen brengen. Een af beelding van Den Haag zal in geen enkel werk van dien aard hebben ont broken; Mej. Van der Haer zou ons dus de volledigste lijst kunnen verschaf fen. Moge zij deze wens overwegen, voordat zij het tweede deel afsluit, waarin immers de topografica evenmin zullen ontbreken. A. Th. C. KERSBERGEN. Drs J. Taal. Inventaris van het archief der Oprechte Vaderlandsche Sociëteit te Gouda 1787^1795)6 blz. gestenc., 1948. Dez. - Inventaris van het archief der cholera-commissies te Gouda 1832^ 18534 blz., gestenc., 1949.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1949 | | pagina 17