34 35 Van de leden der officiële definitie ontmoet het eerste: „het geheel", geen bezwaar. Het is wel een essentiële eigenschap, dat dit geheel zowel „orga nisch"1) als systematisch is samengesteld, zoals in de Handleiding later wordt gezegd en uitgewerkt, maar het heeft geen nut deze eigenschap in de definitie op te nemen. Het nut ener definitie ligt niet alleen in hare volstrektheid, maar ook in hare beknoptheid. Mijn tweede stelling luidt dus, dat het wenselijk is de definitie uit een aantal leden samen te stellen, die ieder uit een technisch begrip bestaan, dat afzonderlijk gedefinieerd en toegelicht wordt. Dat de bescheiden van het volgend lid der definitie der Handleiding in geschreven, getekende en gedrukte worden onderscheiden, lijkt mij om deze reden hier misplaatst. Dat vervolgens van „ex officio ontvangen of opmaken" gesproken wordt, komt mij van geen, althans van geen direct belang voor en de toepasselijk heid ontgaat mij, omdat dit ontvangen of opmaken niet op de archivalia slaat, maar op de bescheiden, die tot de administratie behoren en eerst later in het archief worden opgenomen, zodat hier een verkeerd verband gelegd is. Ook spreekt het ex-officio toch wel van zelf, omdat het uit de begrippen bestuur en ambtenaar volgt. Handelen deze bij de opbouw hunner administratie niet officieel, dan is dit bij uitzondering, en uitzonderingen behoren m.i. niet in een definitie thuis. De zinsnede „enig bestuur of een zijner ambtenaren" of althans een der beide woorden kan niet gemist worden, omdat het onder hen is, dat de bescheiden van het archief bestemd zijn te blijven berusten. Intussen blijft het in het midden wie bestemt, en wordt het bestemmen onvolledig te pas gebracht, omdat het niet alleen op het blijven, maar ook op het berusten moet slaan. De volgende definitie wordt dus door mij voorgesteld: Het archief is het geheel der administratieve bescheiden, voor zover de rechtszaken der administratie, op welke zaken de bescheiden betrekking hebben, zijn afgedaan en de bescheiden ter uitvoering dier afdoening door de beheerder der administratie tot handhaving van het door de afdoening verkregen recht van het gezag zijn opgelegd. Op alle details dezer definitie thans reeds in te gaan, heeft m.i. geen nut, omdat sommige reeds uit de Handleiding bekend en algemeen aanvaard zijn, en het vervolgens om beginselen gaat, waaruit ieder de consekwenties trekken kan. Bescheiden zijn schriftelijk uitgedrukte rechtshandelingen. Niet het uiter lijk van het stuk, maar zijn inhoud is archivistiek belangrijk. Bescheiden is een ruimer begrip dan acten, omdat ook informele stukken er toe behoren. Administratie is her geheel der rechtshandelingen van de publieke gezags drager. De bescheiden behoren tot de administratie, zijn het sekweel der rechtsfeiten, hebben dus geen zelfstandig rechtsleven en zijn buiten de handel. Omdat het geheel der rechtshandelingen noodwendig uit de functie der administratie volgt, is ook het archief een geheel. Door de evolutie van het begrip administratie is dit ook op de rechtshandelingen der privaat- i) Organisch dient volgens de juiste opvatting van de heer Fockema Andreae door een beter woord te worden vervangen. rechtelijke lichamen overgegaan. Zelfs wordt het practisch op de rechts handelingen van particulieren overgedragen, maar het begrip archief is on verenigbaar met het geheel der stukken van een natuurlijke persoon of van een familie, omdat het geheel der daarop betrekking hebbende handelingen van deze in beginsel niet op de uitoefening van openbaar gezag gericht is. Rechtshandeling is de daad, gericht op het tot stand komen van een rechtsfeit. Afdoen is het verrichten der laatste rechtshandeling, welke voor het tot stand komen van het rechtsfeit noodzakelijk is. Deze afdoening kan dus zonder medewerking der administratie tot stand komen. Zij werkt automa tisch t.a.v. de bescheiden, die overigens, omdat zij tot de administratie be horen, daartoe geschikt zijn. De beheerder der administratie is degene, die de rechtshandelingen van de publiekrechtelijke gezagsdrager op schrift brengt. Opleggen is het lichten der afgedane bescheiden uit de administratie en het systematisch opbergen daarvan door de beheerder. Dit opleggen geschiedt overeenkomstig de samenstelling van het archief. Het is mogelijk, dat de beheerder meerdere administraties bedient en het wenselijk acht, dat de bescheiden dier administraties tesamen opgelegd en tot één archief gecombineerd worden. Het opleggen behoort aanstonds na de afdoening te geschieden. In de aangebrachte orde mag geen verande ring gebracht worden. Het doel van het archief is de handhaving der rechten van het gezag. Het archief verliest zijne (administratieve) waarde, zodra alle rechten van het gezag te niet gegaan zijn. Het historisch belang van een archief of van zijn onderdelen doet aan de definitie niet af. J. P. W. A. SMIT.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1949 | | pagina 22