32 33 DE DEFINITIE VAN HET BEGRIP ARCHIEF lid van het Friesch Genootschap, curator van het gymnasium, regisseur van een amateurtoneelvereniging en hartstochtelijk beoefenaar van de philatelie, zodat hij zijn liefde voor de klassieken -voorzitter van het Klassiek Ver bond wist te verbinden aan de philatelie in een artikel over ,,De Vergi- lius-zegels". Bovendien waren er bestuursfuncties te vervullen bij de noor delijke afdeling der Maatschappij der Ned. Letterkunde, het Genealogysk Wurkforban van de Fryske Akademy, de Prov. Monumentencommissie, de schouwburg De Harmonie, het Kunstcentrum Friesland en de Fryske Kultuer- rie, van welks orgaan Nieuw Friesland hij verder redacteur was. Ons zelf vragen wij soms af, of er nu werkelijk geen schaduwzijden waren te ontdekken. In Heerma van Voss' karakter zijn er o.i. niet aan te wijzen: hij was altijd zichzelf, opgewekt ook bij tegenslag; bij meningsver schil, hoe diepgaand ook, steeds hoffelijk, omdat hij een diepe schroom had voor ieders persoonlijkheid. Wat zijn werk betreft: men moet in zijn publicaties niet zoeken naar „verbeelding". In zoverre gaat de vergelijking met Fruin geheel op. Bij beiden afkeer van een historicus als Fluizinga, omdat reconstructeurs van het ver leden op basis van de feiten alleen als zij waren, iedere intuïtie en divinatie a priori door hen gewantrouwd wordt. Doch wie zal dit als fout durven signaleren, waar het hoogstens een kwestie van subjectieve instelling geldt? Maar voor de geschiedenis heeft deze rijksarchivaris één bijdrage ge leverd, waardoor hij zijn naam in Friesland een eeuwige memorie heeft be reid: het herstel nl. van de grafkelders der Nassau's in de Grote of Jacobij- nerkerk van Leeuwarden ter gelegenheid van het vijftigjarig regeringsjubi leum van H.M. Koningin Wilhelmina. Heerma van Voss was een bezield Oranjevereerder en nooit weifelend patriot, die eenmaal door de Duitsers verhoord openlijk het Nationaal Socialisme als „vrucht van vreemde bodem" afwees. Toen hij dan ook in een reisverhaal van Van Buchell de beschrijving van de grafmonumenten der Nassau's in Leeuwarden had ontdekt, rustte hij na de bevrijding niet vóór er eerherstel was gegeven voor de grafschennis van 1795 en de schromelijke verwaarlozing door onze tijdgenoten. De Commissaris der Koningin in Friesland nam dit initiatief over, en alle Friezen in binnen- en buitenland steunden deze pieuze daad door finan- tiële bijdragen. Ook hier ontging hem de bekroning. De 4e September 1948 bij de overdracht van de gerestaureerde monumenten zou hij in tegenwoordig heid van H.M.'s vertegenwoordiger de betekenis van dit feit schetsen, doch de dood frustreerde dit alles en ontnam iets van de luister aan die dag. Zeer velen heeft Heerma van Voss in zijn werk aan zich verplicht van de meest eenvoudige snuffelaar naar voorouders, die hij steeds gul met raad en daad bijstond, tot aan de Hoge Landsvrouwe, voor wie hij putte „Uit de schatkamers der Kanselarij". Moge hij, die zovelen met zijn archief vondsten verraste, tot zijn verrukking hebben geconstateerd, dat ook zijn naam werd ingeschreven: „in libro viventium". M. P. VAN BUIJTENEN. Algemeen is men de overtuiging toegedaan, dat de „Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven" herziening behoeft, hetgeen voor namelijk steunt op de bevinding, dat bij haar samenstelling niet op de nieuwe archieven acht geslagen is. Er zijn nog andere redenen, zoals dat er door de bewerkers niet voldoende coördinatie zou hebben plaats gevonden. Ik zelf heb in het bijzonder het bezwaar, dat de regels niet altijd duidelijk gesteld zijn, dat althans sommige naar mijn mening verkeerd geïnterpreteerd of niet overeenkomstig de bedoeling van de opsteller toegepast worden. Kortom: de behoefte wordt gevoeld en iedere poging tot herziening dient dus toegejuicht te worden, zonder dat daarin een opzettelijke kleinachting voor het verdienstelijke werk behoeft gezien te worden. Ik maak dit voor behoud opzettelijk, omdat mijn critiek wel zeer ver gaat en zelfs op de definitie van het begrip archief gericht is. Indien mijn eerste stelling luidt, dat een stuk eerst dan van een archief deel uitmaakt, nadat het de administratie doorlopen heeft, kan ik aanstonds tegenstand verwachten van hen, die eigenlijk geen scheiding tussen admini stratie en archief erkennen. Het registratuurstelsel werkt bv. deze vergissing in de hand, omdat een archiefstuk het nummer kan behouden dat het bij zijn intrede in de administratie ontvangen heeft en dientengevolge de onderlinge orde der stukken van administratie en archief de zelfde is. Men ziet m.i. daarbij het essentiële verschil tussen het geheel der administratieve stukken, kortweg de administratie, en het archief over het hoofd, dat nl. de admini stratie de lopende zaken en het archief de afgedane zaken betreft. Practisch uit zich dus het verschil, doordat de eerste stukken als het ware nog in de hand en de laatste opgeborgen zijn. Ook bij de registratuur komt men uiteraard vroeg of laat er toe het stuk niet alleen op te bergen, maar ook als zodanig ten aanzien van het beheer anders te beschouwen. In het andere geval zou men ook de Archiefwet buiten werking stellen. In feite is het administratieve stuk, dat archiefstuk geworden is, evenals de afgedane zaak, waarop het slaat, in een andere rechtsgesteldheid overgegaan en betreft de zaak. waar van het stuk het sekweel is, een nieuw rechtsfeit. Omdat een stuk eerst dan van een archief deel uitmaakt, nadat het de administratie doorlopen heeft, kan over archiefstukken en in het bijzonder over het begrip archief niet met volkomen zekerheid geoordeeld worden, vóór ook van de administratie de geschiedenis geschreven is. Toch is er reden de critiek op de Handleiding niet zolang te laten rusten. Zij kan immers ten gevolge hebben, dat de belangstelling voor de archivistiek in die mate gewekt wordt, dat de spheer van het goede voornemen, waarin de Nederlandse archivarissen sinds lang verkeren, in die der poging overgaat of, om duidelijker te zijn, de zozeer gewenste herziening der Handleiding aangevangen wordt. Naar mijn mening houdt dit afwachten niet alleen de verbetering der malaise tegen, maar geeft zij aan verkeerde opvattingen voet. Het is dus mijn bedoeling de definitie van het begrip archief aan critiek te onderwerpen, zodoende een discussie uit te lokken en tot een allen be vredigende nieuwe definitie te komen, omdat hiervan de herziening der Handleiding moet uitgaan.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1949 | | pagina 21