26
27
Frankische rijk te houden, staat de etymologie van die naam, in de oudste
bronnen zowel Laca, als Lockia en Leckia geschreven, niet precies vast. Sa
menhang met lekken, sijpelen is nog het waarschijnlijkst.43) Even verkeerd is
het ook, in het veelvuldig in plaatsnamen voorkomend bestanddeel hunds of
hunne een overblijfsel te willen zien van oude honderdschappen.44)
Dat bij dit onderdeel van het plaatsnamenonderzoek de stedelijke toponymie
evenmin dient te worden vergeten, bleek mij bij een bestudering van de mid
deleeuwse plaatselijke benamingen te Utrecht, waar ik de naam de oude schup-
stoel tegenkwam, herinnerend aan het gebruik van dit oude strafwerktuig,
waarmede de delinquenten als straf in het water werden gesmeten.45) Er
liggen op dit speciale terrein nog tal van interessante onderwerpen op be
werking te wachten, zoals bv. de herkomst van het woord ambacht, dat ook
in de toponymie is doorgedrongen men denke aan Vlaardingerambacht en
aan Hendrik-Ido-ambacht -, en waarvan het gebruik merkwaardigerwijze tot
de kuststreek beperkt schijnt te zijn gebleven. Voorts de betekenis van de
Vrijthoven, waarvan mij zowel uit Limburg als uit Brabant voorbeelden be
kend zijn46)
Bij de namen, ontleend aan eigendoms- en leenverhoudingen, doet zich
soms een merkwaardig toponymisch verschijnsel voor, waarop ik hier even
de aandacht wil vestigen, te weten de migratie van plaatsnamen47). Genoemd
verschijnsel treedt op wanneer een bestaande plaatsnaam op een nieuwe ne
derzetting wordt overgedragen. De grootmeester van de Vlaamse toponymie
De Flou somt hiervan o.a. de volgende oorzaken op: het verheffen tot leen
goed van een eigendom, dat aan een elders gelegen hoofdleen wordt vastge
hecht en daarvan de naam overneemt, of het verwerven van bezittingen door
uitheemse kerken en kloosters, wier naam op die bezittingen overgaat.
Als voorbeeld van het laatste moge dienen het middeleeuwse klooster
goed Heisterbach bij Dordrecht, genoemd naar een klooster in het Rijnland,
dat bij Dordrecht een uithof bezat. In de beruchte St. Elisabethsvloed ging
deze uithof ten onder, waardoor de naam ook weer verdween4S). Bij migratie
van plaatsnamen treden echter ook andere dan juridische oorzaken op, zoals
de herinnering aan historische voorvallen of veldslagen een betrekkelijk
recent voorbeeld ervan is het in de Franse tijd gestichte Austerlitz bij Zeist411)
43) Gallée, t.a.p.. bl. 343344.
44) F. Kauffmann, Hiinen (Zeitschrift für deutsche Philologie XL, 1908, bl
276—286)
45) N. van der Monde. Geschied- en oudheidkundige beschrijving der pleinen,
straten enz., van de stad Utrecht, III (Utrecht, 1846), bl. 65 en 283. Mevr. M. M.
DoorninkHoogenraad, archivaris der gemeente Zutfen, wees mij er op, dat deze
naam ook te Zutfen voorkomt.
46) Bv. het Vrijthof te Maastricht en de voormalige hoeve de Vrijthof onder
Princenhage.
4T) K. de Flou, De migratie der plaatsnamen (Versl. en Med. der Kon. Vlaam-
sche Academie voor taal en letterkunde 1925, bl. 138148); vgl. J. Lindemans, Mi
gratie van plaatsnamen en „Siedlungsgeschichte" (Bulletin de la Commission
royale de toponymie et dialectologie XIII, 1939, bl. 271278).
48) H. Hardenberg, Het kloostergoed Heisterbach bij Dordrecht (Bijdragen tot
de geschiedenis van het bisdom Haarlem LIII, 1936, bl. 87107).
49) F. H. A. Sabron, De stichting en de eerste vijf jaren van het bestaan van
Austerlitz (gem. Zeist) (De Navorscher LXIV, 1915, bl. 355 e.v., 410 e.v., 449 e.v.)
en ten slotte de loutere fantasie, waaraan plaatsnamen als Amerika en
Siberië in Drente hun ontstaan te danken hebben. De historische betekenis
van zulke plaatsnamen is echter in vele gevallen gering, zo zij niet geheel
ontbreekt.
PLAATSNAMEN EN OUDHEIDKUNDE.
Ik kom hier tot een aspect van de toponymie, waar Vannérus in het bij
zonder de nadruk op legde50). Voor de identificatie van de Romeinse stations,
vermeld op de Peutingerkaart en in het Itinerarium Antonini, kan de topo
nymie belangrijke diensten bewijzen, zoals ik zelf heb trachten aan te tonen
in een artikel over „De plaatsen aan den Romeinschen weg Nijmegenhon
geren"51). Daarnaast kunnen de plaatsnamen echter ook tot aanwijzer dienen
voor het opsporen van oudheidkundige vondsten. Kort geleden besprak ik de
Limburgse plaatsnamen in verband met hun betekenis voor het oudheidkundig
bodemonderzoek. Aangezien hetgeen ik daarover gezegd heb, reeds in druk
verschenen is, wil ik hier niet in herhalingen treden"2). Om U niettemin toch
een indruk te geven van hetgeen de plaatsnaamkunde voor de archaeologie
kan betekenen, wil ik mij tot een enkel voorbeeld beperken, dat, naar ik
hoop, sprekend genoeg zal zijn.
Volgens de communis opinio zou de Rijn in de Romeinse tijd midden door
de tegenwoordige stad Lltrecht gestroomd hebben. Persoonlijk heb ik dit
altijd in twijfel getrokken, net als Acker Stratingh dit ongeveer honderd jaar
geleden reeds deed53). Niet op het gezag van deze voor zijn tijd ongetwijfeld
verdienstelijke, maar thans wel erg verouderde schrijver, maar o.a. op grond
van de door prof. Van Vuuren gepubliceerde hoogtekaart van de stad54). De
recente vondst van zwaar Romeins funderingswerk onder de St. Janskerk te
Utrecht schijnt evenmin in het voordeel te pleiten van de gangbare zienswijze
omtrent de loop van de Rijn door het hart van de stad tussen de Dom en de
St. Jan55). Waar wij de oude bedding van de Rijn vermoedelijk dan wel heb
ben te zoeken, leert ons de toponymie. Met Jongkees, die over dit onderwerp
het laatst heeft geschreven, ben ik het eens, dat de Vecht in de Romeinse tijd
oostelijk van Utrecht stroomde en dat de Oude Vecht, die men op de bekende
kaart van Specht van 1696 vindt afgebeeld, een overblijfsel van het oude
50) Vannérus, t.a.p., bl. 126 e.v.
si) h. Hardenberg, Bijdragen tot de geschiedenis van Limburg in den Ro
meinschen tijd: I. (De Maasgouw LXIV, 1945, bl. 4051).
52) h. Hardenberg, Limburgse plaatsnamen en hun betekenis voor het oud
heidkundig bodemonderzoek (Publications de la Société historique et archéolo-
gique dans le Limbourg LXXXIII, 1947, bl. 207236).
5:i) G. Acker Stratingh, Aloude staat en geschiedenis des vaderlands I (Gro
ningen, 1847), bi. 186.
54) L. van Vuuren, Bij de hoogtekaart van de stad Utrecht (Jaarboekje van
„Oud-Utrecht" 1932, bl. 48—50).
88) Volgens P. W. A. Immink, Iets over den Rijnloop in Utrecht (Maandblad
van „Oud-Utrecht" XIX, 1946), bl. 58 zou deze langs Kromme Nieuwegracht.
Jansdam, Minrebroederstraat en Ganzenmarkt gezocht moeten worden. Overtui
gende bewijzen hiervoor ontbreken echter.