24 25 Nederland geconstateerd is door Moerman en Prakken. Ook daar zijn de kampen de latere ontginningen van de open, woeste vlakte in tegenstelling tot de lessenhet primitieve bouwland van de dorpsgemeenschap. Afgezien van de toponymie van het bouwland, heeft Lindemans insgelijks aandacht geschonken aan de namen van het grasland en is daarbij tot zeer opmerkelijke resultaten gekomen.34) Belangrijk is de scherpe historische grens, die in Zuid-Nederland de verspreiding van beemd en meers scheidt. Beemd en zijn variant bent of baant beslaat nagenoeg de gehele zone tussen Rijn en Schelde ten noorden van de Romeinse heerbaan Maastricht-Tongeren-Bavai. Links van dit gebied treft men als weidebenaming meers aan, dat naar het zuiden in het Romaanse taalgebied zijn voortzetting vindt in marais. In het poldergebied van de kust, aansluitend bij een groot gebied, dat zich van Zee land langs de Noordzeekust tot in Friesland voortzet, worden de hooiweiden aangeduid met made of meet. Uit het merkwaardige feit, dat de meers-namen een parallel vinden in het Noordnederlandse mars-gebied tussen Zuiderzee, Vecht en IJsel, dat algemeen voor het stamland van de Salische Franken wordt aangezien, terwijl de beemd-namen hun uitgangspunt schijnen te vinden aan de Midden-Rijn, komt Lindemans tot de slotsom dat de namen beemd, meers en meet tot de woordenschat van afzonderlijke Germaanse volksgroepen behoren en door hun verspreiding iets kunnen leren over het door deze stam men bewoonde gebied. Beemd zou het expansiegebied van de Ripuarische ko lonisatie aanduiden, meers dat van de Salische Franken, en meet of made dat van Ingwaeoonse volkselementen, hoofdzakelijk van Friese en Saksische origine. In hoeverre deze baanbrekende hypothese van Lindemans zal blijken bestand te zijn tegen de resultaten van een voortgezet onderzoek in die richting, waar bij het gewenst is, dat het gehele Noordnederlandse taalgebied daarin wordt betrokken, zal de tijd moeten leren.35) Zeker is, dat zij perspectieven opent voor de mogelijkheid de plaatsnamen zodanig tot ons te laten spreken, dat daarbij niet alleen de agrarische, maar ook de algemene geschiedenis gebaat is. Voor ik van de agrarische geschiedenis afstap, wil ik nog even melding maken van het interessante artikel van prof. Edelman over „Veldnamen en perceleringen", waar mej. Vlam in het Archievenblad reeds op wees.30) Aan de hand van verschillende veldnamen zoals geer, punt, garden, hoeven, zand- akker, rooikampen wordt daarin aangetoond wat de toponymie ons kan ver tellen aangaande de verkaveling en de bodemgesteldheid van de grond tijdens de Middeleeuwen. Eveneens kan de studie van plaatsnamen dienstig zijn 34) J. Lindemans, Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt: De namen van het grasland (Bulletm de la Commission royale de toponymie et dialectologie XIX, Tongres, 1945, bl. 217—318). Mr J. P. W. A. Smit, Rijksarchivaris in Noord-Brabant, wees mij op een marsgebied in de omgeving van Grave, waar Frankische vondsten gedaan zijn De Stichting voor Bodemkartering houdt zich momenteel bezig met een studie van de graslandnamen in het rivierengebied tussen Rijn en Maas. J? „ChtH; T®de,lman' Iets over veldnamen en perceleringen (Landbouwkundig Tijdschrift LIX, s Gravenhage, 1947, bl. 8595). voor het opsporen van de vroegere verspreiding van bepaalde cultures, zoals wijn-, vlas- en hopbouw.37) PLAATSNAMEN EN RECHTSGESCHIEDENIS. Ook voor deze materie zijn wij vnl. op buitenlandse onderzoekingen aan gewezen. In Duitsland wijdde de jurist Von Künssberg er speciale aandacht aan,38) in België bestond er tot nu toe minder belangstelling voor, hoewel enkele afzonderlijke studies zijn te vermelden, zoals die van Carnoy over het mallum, de Frankische gerechtsplaats, in de toponymie. Daarin worden o.a. ook de Nederlandse plaatsnamen Malburgen, vroeger Malberg, in Gel derland, en Maalstede in Zeeland besproken.39) Voor zover de plaatsnamen met het recht in verband staan, kunnen zij in twee groepen worden onder scheiden, d.w.z. de namen van plaatsen, die in de uitoefening van het recht een zekere rol spelen, en de namen, ontleend aan bepaalde rechtsgebruiken of juridische verhoudingen. Tot de eerste categorie behoren de namen van ding- en executieplaatsen, van markt- en tolplaatsen, van grenzen en grens tekens, alsook van wijkplaatsen en andere gebieden, die ten opzichte van het omringende gebied een eigen rechtskring vormen. Onder de tweede groep vallen de namen, waarin vroegere bezits- en eigendomsverhoudingen, of wel cijns-, horigheids- en leenverplichtingen tot uitdrukking komen.40) Hoewel Carnoy enkele plaatsen aangeeft, zoals Vliermaal in Belgisch Limburg, waar voor historische aanwijzingen bestaan, dat daar een mallum geweest is, meen ik er voor te moeten waarschuwen, dat bij het opsporen van oude dingplaatsen aan de hand van de plaatsnamen de nodige voorzichtigheid betracht dient te worden, omdat maal ook grens kan betekenen.41) Hetzelfde geldt voor rivier namen als die van de Mark en de Lek, waarvan men wel gemeend heeft, dat hieraan oude grensaanduidingen ten grondslag zouden liggen.42) Ofschoon het ongetwijfeld verleidelijk is om de Lek voor de grens tussen het Friese en het Over plaatsnamen in Zuid-Limburg, wijzende op vroegere wijnbouw, zie J. M. van de Venne, Over wijnbouw in Limburg en den wijnhandel in Oud-Maas tricht (Jaarboek Ver. van Nederlandse Wijnhandelaren 1925, Amsterdam, 1925, bl. 81139); idem, Wijndruivencultuur in Limburg (Natuurhistorisch Maandblad XXXVII, bl. 54—57). 38) E. von Künssberg, Flurnamen und Rechtsgeschichte (Weimar, 1936). 39) A. Carnoy, Le „Mallum" dans la toponymie beige (Mélanges d'histoire offerts a Charles Moelier I, Louvain-Paris, 1914, bl. 286320); E. J. Strubbe, To ponymie en Rechtsgeschiedenis (Mededeelingen, uitgegeven door de Vlaamsche Top. Vereeniging te Leuven VIII, 1932, bl. 2127) is een bespreking van een in 1930 gehouden voordracht van Von Künssberg over hetzelfde onderwerp, afge drukt in het Zeitschrift der Savigny-Stiftung fiir Rechtsgeschichte, Germ. Ab- teilung LI, 1931, bl. 93—110). 49) Voor de eerste groep zie Von Künssberg, t.a.p., bl. 56; voor de tweede, zie aldaar, bl. 1422. Aangezien K. van andere criteria uitging, is deze groep door hem niet samenvattend behandeld. 41) P. Marchot, Nouveaux apergus sur les noms de lieux en -mala (Zeitschrift für romanische Philologie XLVI, 1926, bl. 680687). 42) Voor de Mark, vgl. de Mark, die bij Edingen in de Dender uitmondt. Vol gens A. Carnoy, De plaatsnamen van de Brusselsche omgeving (Versl. en Med. der Kon. Vlaamsche Academie voor taal en letterkunde 1925, bl. 387, zou de naam „grensstroom" betekenen. Voor de Lek, zie L. Ph. C. van den Bergh, Handboek der Middel-Nederlandsche geographie (Leiden, 1852), bl. 71.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1949 | | pagina 17