T24
In -de loop der achttiende eeuw moest de benaming gravenmaker in de
meeste gevallen plaats maken voor die van ontvanger der begrafenissen.
Het ambt -was ontaard in een sinecure en de bezitters hiervan vonden
de laatste titel klaarblijkelijk meer in overeenstemming met hun waar
digheid. In 1796 en 1797 werden een aantal van deze ontvangersamb
ten gemortificeerd en voor het grootste deel gevoegd bij het kosterschap.
Voor de begraafplaatsen in de kerken en de losse kerkhoven werden
meestal aparte ordonnantiën uitgevaardigd. Zoals bekend is, bezat de
stad de Gereformeerde kerkgebouwen in eigendom. Met het oog op het
beheer dezer -gebouwen stelde zij kerkmeesters aan, die hun inkomsten
o.a. uit de begraafgelden trokken. In de instructie van omstreeks 1655
werd dan ook vastgesteld, dat de gravenmakers aan de kerkmeesters
het -recht van de kerk moesten afdragen. De gravenmakers, wier ambt
somtijds verenigd was met dat van koster, hielden de begraafboeken
bij 6), waaruit zij o.a. rekening en verantwoording moesten afleggen aan
de kerkmeesters over het dezen toekomende deel der gelden. De nu
bewaarde begraafboeken zijn daarom vrijwel uitsluitend financiële
registers. Een tarief voor extracten hieruit werd oorspronkelijk niet vast
gesteld. Op 6 December 1714 maakten de gravenmakers der verschillen
de kerken een onderling contract hierover. 7) Op 29 A-pril 1724 vaar
digde de stad een uitgebreide ordonnantie voor de gravenmakers van
kerken en kapellen uit, waarbij o.a. de prijzen voor afschriften vast
gesteld werden. Hieruit blijkt, dat die niet alleen de begraafboeken, maar
ook, althans gedeeltelijk, de grafboeken, waarin de eigenaars der graven
opgetekend stonden, onder zich hadden. In hoeverre de werkelijke be
graafboeken in opdracht van de kerkmeesters gëhouden zijn en dus tot
hun archieven te rekenen, is niet heel duidelijk. Notulen van de kerk
meesters der verschillende Gereformeerde kerken zijn slechts bij uitzon
dering bewaard. Uit het notulenboek van de Westerkerk blijkt, dat de
boekhouder van kerkmeesters op 12 Maart 1782 bij zijn aftreden een
begraafboek, waarin de lijken sedert 1737 -gespecificeerd waren, inlevert.
Dit boek, deel van een, séri-e, die nog in de kerk aanwezig is, is een
dubbel van de begraafboeken van de ontvanger der begrafenissen. Kerk
meesters hielden er dus eigen begraafboeken op na. Tekenend is ook,
dat de gravenmaker of ontvanger der begrafenissen de afschriften on
dertekende, ook die uit oudere boeken gegeven werden, waaruit blijkt,
dat de gehele serie begraafboeken steeds onder den gravenmaker of
ontvanger berust heeft.
In het instructieboek A van de stad is een instructie voor den graven
maker van de Zuiderkerk van het begin der negentiende eeuw opgeno
men. In art. 14 wordt hem opgedragen exacte aantekening te houden
van alle lijken, welke aldaar ter aarde worden besteld, en daarvan om
125
de drie maanden schriftelijke opgave te doen aan den uitgever der be-
grafeniscedulen ter secretarie der stad ten einde deze met de ter secreta
rie gedane aangifte te controleren ingevolge resolutie van het Committe
van Algemeen Welzijn van 13 April 18-02. Voor het tarief van extracten
uit de begraafboeken wordt verwezen naar de ordonnantie van Burge-
meesteren van 29 April 1724.
Hoe ingewikkeld de toestand ook is en al blijft het onduidelijk, of het
eigendom der begraafboeken toekwam aan de kerkmeesters of aan de
gravenmakers, een feit is, dat ze in ieder geval ook in opdracht van de
stad gehouden werden. Blijkbaar is de stedelijke overheid zich daar
echter niet geheel bewust van geweest, zoals wij zullen zien uit de ge-
beurtenissen van 1810. In dat jaar werden de kerkgebouwen in eigen
dom overgedragen aan de Hervormde Gemeente, die het beheer der
gebouwen opdroeg aan de Commissie tot het bestuur over de kerkgebou
wen, goederen enz. der Hervormde Nederduitse Gemeente te Amster
dam. Uit de notulen van deze Commissie blijkt, dat de stad ten tijde van
de overdracht geen ogenblik heeft gedacht aan de consequenties, ten
opzichte van het begraven hieruit voortvloeiende, hoewel op 5 bebruari
179-9 de Commissie, benoemd tot ontwerp van schikkingen over de on
derscheidene kerkgebouwen, in haar verslag aan de Municipaliteit wel
degelijk beschouwingen over het eigendom van grond en graven en üe
consequenties van de overdracht hiervan had gegeven. Weldra ver
anderde dit echter: Op 11 October 1810 komt een bericht van Burge
meesters in, -dat de begeving van de doodgraverspost van het i\oorder
kerkhof aan het stedelijk bestuur toekomt, daar dit een eigendom der
stad is. Dit Noorderkerkhof was uit hygiënische overwegingen tegelijk
met het Westerkerkhof in 1655 verplaatst van de omgeving der kerk
naar een der bolwerken. Deze kerkhoven waren echter steeds tesamen
met de begraafplaats van de bijbehorende kerk door één doodgraver be
diend. Bij de overdracht had men er niet aan gedacht een regeling over
het eigen-dom van deze kerkhoven te treffen. De Commissie heeft zich
zonder meer bij deze bepaling neergelegd. Het volgend jaar deed zich
echter een nieuw meningsverschil voor bij vacatures aan de Noorder-
kerk en aan de Nieuwezijds Kapel. De Maire verklaarde toen, dat de
doodgravers behoorden onder opzicht der politie, en dat de Commissie
dus niet kon overgaan in deze vacatures te voorzien. In een vergadering
van 7 Fébruai 1811 besloot de Commissie dit punt in handen te stellen
van een speciale commissie tot vereffening van zaken met de stad. Hier
door ontgaat de afloop van deze quaestie ons. Waarschijnlijk heeft de
Commissie echter gewonnen. Zij is het immers, die later ontvangers der
begrafenissen of doodgravers benoemt. De stad liet. echter niet direct
haar pogingen varen: op 22 Maart 1812 moet de president van de Com
missie een vergadering uitschrijven, daar de respectieve doodgravers der
kerken een circulaire van den Maire van 20- Maart hebben ontvangen
naar aanleiding van een aanvrage van -den Prefect omtrent de begraving
8) De oudste, door mij aangetroffen, schriftelijke instructie hiertoe dateert uit het
begin der negentiende eeuw. Dat de gravenmakers registers moesten, bijhouden,
blijkt echter al in 1636, wanneer zij gemachtigd worden tot het geven van af
schriften.
7) Archief kerkmeesters der Waalse Gemeente.