146 EEN ARCHIEF EN EEN ARCHIVARIS Op het einde der vorige eeuw was de ,,Roermondsche archiefkwestie" een onderwerp van heftige strijd, waarvan de eerste jaargangen van het Archievenblad de neerslag bevatten. De onlangs opgetreden archivaris der gemeente, ons medelid Smeets, wijdt hieraan in De Maasgouw (jr. 62 afl. 1 en 2) onder de titel: Archivaris Jan-Baptist Sivré (18181889) en het Rijks- en Gemeente-archief te Roermond, een beschouwing. Als oude hoofdstad van het Overkwartier was Roermond het depót van archieven van stad en gewest, waarvan van 1866 tot 1889 Sivré de beheerder was. Deze, meer historicus dan archivaris, heeft de verzame lingen zeer kunnen uitbreiden, doch de juiste scheiding niet weten aan te brengen. Na zijn overlijden werd de functie van rijksarchivaris op geheven en besloten de rijksarchieven over te brengen naar Maastricht, hetgeen op heftig verzet van het stadsbestuur stuitte. Na langdurige onderhandelingen werd echter in 1901 een overeenkomst gesloten, waar bij de gemeente behalve de gemeentelijke archieven ook dat van de vm. Munsterabdij voor de aankoop waarvan zij zich grote uitgaven had getroost toegewezen kreeg, het Rijk al het overige aan zich trok. Door deze beslissing zakte te Roermond de belangstelling voor het archief, waar over men tijdens het proces zo warm was gelopen, tot nul: in de jaren van 20 lag het oud-archief op de zolders van het gemeentehuis onder lekkende daken te bederven. In 1928 echter werd een overeenkomst tussen Rijk en Gemeente gesloten, waarbij werd bepaald, dat het oud archief van Roermond op het rijksarchief in Limburg zou worden ge ïnventariseerd. De toenmalige archivaris begon daarmee, de huidige hoopt dit te voltooien. Beheerder van dit archief was van 1866 tot 1889 Jan-Baptist Sivré. Deze, geboren in 1818, was achtereenvolgens notarisklerk, controleur der plaatselijke belastingen, directeur van de Gasfabriek, doch al vroeg geïnteresseerd bij de ontwikkeling van zijn geboortestad, waarvan hij blijkens een brief aan den lateren rijksarchivaris Habets van Aug. 18.61 de geschiedenis wilde schrijven. In 1866 werd hij dan ook behalve direc teur der gasfabriek archivaris der stad; in 1877 werd hij op voordracht van den Algemenen Rijksarchivaris mr Van den Bergh tot archivaris van het Rijksarchief in het v.m. Overkwartier van Gelder benoemd. Ieder van beide functies werd met f 500.beloond. H'ij was voor alles histo ricus; zijn inventaris, verschenen in de Gemeente-verslagen 18681884 in 12 afleveringen, is als inventaris een grote mislukking geworden, doch voor de studie van de geschiedenis van Roermond en het Overkwartier is het een bijna onuitputtelijke bron van gegevens. Zelf was hij de vraag baak van allen, die zich met de geschiedenis dezer streek bezig hielden. Zijn schriftelijke nalatenschap, bestaande uit bijna 150 delen en bundels, is na zijn dood (1889) door het gemeentebestuur aangekocht en nog te raadplegen in het gemeente-archief. HET ARCHIEFWEZEN IN DUITSLAND EN OOSTENRIJK NA DE OORLOG Der Archivar, het Duitse mededelingenblad voor 'het archiefwezen, 147 brengt in zijn eerste afleveringen een aantal verslagen van Tagungen in diverse delen der westelijke zones, die een gunstige indruk geven van de hernomen werkzaamheden onzer collega's in dit deel van het v.m. Derde Rijk. Aanvankelijk onder leiding der Britse en Amerikaanse archi ves-officers, daarna op eigen benen, werden in de tweede helft van 1946 bijeenkomsten gehouden, waarin belangrijke besluiten werden genomen. Een „Beirat für Archivwesen" werd gesticht, die als adviseur in alge mene archiefaangelegenheden tegenover Britse en Duitse administratieve instanties moest dienen. Ten behoeve van de opleiding der archiefambte naren werd oprichting van een „Institut für Archivwissenschaft" te Munster ontworpen, die tegenover de Universiteit „mit dem es nur ;n raumlicher Verbindung steht" onafhankelijk zou zijn. Ten slotte echter werd de opleiding niet daar, doch te Marburg gevestigd, waar Staatsarchief en Universiteit beide behouden en in vol bedrijf zijn. Om financiële redenen werd het tenslotte geen zelfstandige instelling, doch deel der Universiteit; de eigenlijke archiefvakken worden door archiva rissen gedoceerd. Beieren behoudt zijn „Reservatrecht" ook hierbij. De „archiefschool zou 1 October 1947 worden geopend; de duur van de cursus is gesteld op twee jaar, te München echter op drie. Ten aanzien van de organisatie der ,,Archivpflege" werd de vraag onder het oog gezien, of deze ,,in den Rahmen der Kulturpflege oder zu den hoheitlichen Funktionen gehore". Dat blijkt verschillend geregeld te zijn. Verder werd als grensjaar van openbaarheid der archieven i.p.v. 1888 het jaar 1918 aangenomen. Een overeenkomst werd voorbereid om volgens het herkomstbeginsel aan Polen alle thans nog in het depót in het Kaiserhaus te Goslar opge slagen archieven terug te geven, die vóór 1939' tot dat land behoorden, en verder die het vroegere Duitse, thans door Polen bestuurde gebied (Danzig, Elbing, Stettin, Königsberg, Marieniburg) aangaan. In Juni 1947 was de overdracht voltrokken. De vordering der Polen op de archieven der Duitse Orde, gegrond op het feit dat Oiost-Pruisen onder ieenheerschap der Poolse kroon stond, vond echter geen erkenning. Een definitieve oplossing is nog niet gevonden. Over de kwestie van het lot der archieven van de verloren gebieden is overigens het laatste woord nog niet gesproken. Vroeger prevaleerde hierbij het territoir, doch volgens de Duitse zienswijze (knap uiteengezet door A. von Brandt in afl. 3) doet zich hier een novum voor: de volledige verhuizing der Duitse bevolking uit de provinciën Oost-Pruisen, Pomme- ren en Silezië. Terwijl de continuiteit van recht en bestuur voor de nieuwe heersers het bezit der archieven als „Verwaltungsinstitute" mee bracht, rechtvaardigt z.i. de continuiteit de bevolking haar bezit der archieven als wetenschaps-instellingen, die de geschiedvorsing juist van deze bevolking hebben te dienen. „Die alte völkerrechtliche Archivpraxis kann, wie wir sehen, auf die neuartigen Verhaltnisse im Osten schlech- terdings nicht angewendet werden, ohne dasz i'hr ursprünglicher guter Sinn ins unvernünftige Gegenteil verkehrt wird". De conclusie is dan ook dat deze archieven „nirgendwo anders zweckmaszige Unterbringung

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1948 | | pagina 18