140
schrijfkamer de ongelijkmatige stroom der stukken niet steeds op de dag
zelf verwerken. Maar men pleegt er de stukken die geen haast hebben
(en dat zijn de meeste!) te postdateren. Zo hult zich dan de administra
tie in een kiese sluier tegenover de belanghebbenden; niemand kan
zeggen; „wat hebben ze daar op die tikkamer weer geluierd!" Maar
niemand kan later nagaan wanneer enig besluit nu precies genomen is,
d.w.z. door of namens de verantwoordelijke bewindsman is vastgesteld.
De leer der moderne archieven (waarbij wij het allernieuwste nog
buiten beschouwing laten) biedt dus genoeg menselijke aspecten om
belangwekkend te zijn. Zij verdient de aandacht om haars zelfs wil;
maar ook, en vooral, zij is een onontbeerlijk hulpmiddel voor het werk
van de archivist, binnen wiens gezichtsveld en werkkring de archieven
der 19e eeuw in steeds toenemende mate vallen. Daarom moet hij die
de Handleiding „na vijftig jaar" weer ter hand neemt vooral op aanvul
lingen in deze richting bedacht zijn.
Laat ons hopen dat een nieuwe, ook in dit opzicht op de hoogte van
de tijd gebrachte, bewerking der Handleiding wederom op het collectieve
inzicht van de grote meerderheid der Nederlandse archivisten zal kun
nen steunen.
S. J. FOCKEMA ANDREAE.
141
KRONIEK
KRONIEK VAN GENEALOGISCHE TIJDSCHRIFTEN OVER 1947.
De Nederlandsche Leeuw opent den jaargang 1947 met een dubbel
nummer, vrijwel geheel gewijd aan „Marie de Brimeu, een Nederlandse
Prinses uit de eerste helft van de tachtigjarige oorlog" door L. van
der Gouw, een doorwrochte, uitstekend-gedocumenteerde historisch-bio-
graphische studie. Marie de Brimeu, gravin van Megen, was een grote
bloemenliefhebster. Zij trouwde in 1572 met Lancelot de Bariaymont,
heer van Beauraing, die zes jaar later overleed, en 2° in 1580 met Char
les, Prins van Chimay, sedert 1595 hertog van Aerschot. In Leiden,
waar de Prinses van Chimay sedert 1590 aan het Rapenburg woonde,
had zij een groten tuin met beroemde gewassen, welke aan den lateren
Hortus grensde. Haar uitgebreide correspondentie met geleerden als
Lipsius en Clusius is bewaard gebleven. Schr. doet aan deze merkwaar
dige persoonlijkheid, die door alles heen vasthield aan haar Protestant
geloof, het volle recht wedervaren. Het artikel is rijk verlucht met vier
grote platen en vijftien illustraties in den tekst.
Lezenswaardig is ook de bijdrage van den bekenden dr J. E. Elias:
„Een raadselachtige Voorvader, Jean Maurice d'Amblé (17461821)",
dat tevens een stuk geschiedenis van de heide-ontginning in Nederland
levert. Het Maartnummer werd grotendeels gewijd aan de geboorte van
H.K.H. Prinses Maria Christina der Nederlanden: „Ons Vorstenhuis en
de Goudsche pijpmakers" door G. C. Helbers, „Enkele opmerkingen naar
aanleiding van den kwartierstaat van H.K.H. Prinses Juliana" (vooral
merkwaardig door het aanzienlijk aantal Nederlandse geslachten, dat erin
voorkomt) door W. F. del Campo Hartman, e.a. Voorts werden in dezen
jaargang de oudste generaties van verscheidene Nederlandse adellijke
geslachten onder de loupe genomen, o.a. Van Nispen. Uitvoerige, goed-
gedocumenteerde geslachtslijsten (Van Byler, Scherff of Scharff,
Sevenstern), familie-aantekeningen (Van Basten) en bijdragen over
Alba amicorum e.a. zorgen voor de nodige afwisseling. Kortere berichten
brengen de opvoering van enige stamreeksen (Polvliet, Vernède).
In het Meinummer opent de bekende heraldicus R. T. Muschart een
nieuwe rubriek: „Foutieve wapens en namen in diverse bronnen".
De vijfde jaarvan van Nededandsch Archief voor Genealogie en
Heraldiek brengt de voortzetting van de belangwekkende bronnenpubli
catie „De klappers op de inbrengregisters van de Weeskamer te Amster
dam" door den redacteur H. L. Kruimel.
Het Febr.-no. is ten dele gewijd aan de geboorte van Prinses Marijke.
Helaas zijn de tekeningen in dit nummer weinig geslaagd. Actueel is ook
de kwartierstaat (32) van Philip Mountbatten, Prins van Griekenland,
ter gelegenheid van zijn verloving met Prinses Elisabeth van Engeland,
door den heer A. L. Carstens. Voorts biedt deze jaargang zorgvuldig
uitgewerkte genealogieën van de geslachten Pijnse van de Aa, Kroll e.a.;
daarnaast een alleraardigste bijdrage van prof. dr J. F. van Bemmelen:
„De gemeenschappelijke afstamming van dr Frederik Schmidt Degener