78 bleef hij de mening toegedaan, dat de herkomst der beide rekeningen uit de verzameling van dr C. Booth erop wees, dat zij na het overlijden van bisschop Guy in het archief der bisschoppen van Utrecht waren gebleven, ofschoon zij rechtens naar de erven van Guy van Avesnes hij heeft bastaarddochters gehad hadden moeten gaan. De in 1317 gemaakte fout behoorde echter hersteld te worden. De rekeningen zelf zijn perkamenten rollen van zeer behoorlijke lengte en beschreven met onderling afwijkende hand. De schrijf handen bieden geen houvast voor toewijzing aan het bisschoppelijke archief, aangezien zij in de bisschoppelijke kanselarij voorzover gebleken is niet konden worden teruggevonden.») Een afrekening lof afhoring aan het slot hebben de rollen niet; het kwam veel voor, dat men dit bij een afzonderlijke oor konde deed, zoals uit enige voorbeelden uit de 14e eeuw blijkt. De stukken dragen beide aan de achterzijde een korte aantekening van de hand van dr C. Booth, waarmede de herkomst-Booth onloochenbaar \aststaat. Waar dus de rollen zelf geen nadere aanwijzing geven, zal het noodzakelijk zijn de geschiedenis der bisschoppelijke rechten na te gaan. De hoio-gheidsrechten van den bisschop van Utrecht op Muiden en de Vechtstreek gaan terug op een schenking van keizer Otto I d.d. 21 April 953, welke herhaald en aangevuld werd bij twee oorkonden van keizer Otto II van 6 Juni 975 („quidquid in villa Amuda habere videbamur, theloneum quoque ad eandem villam juste pertinens, quod Waldgero jam o im in beneficium concessum habuimus,Omnem vero piscationem, qua.m in Almere ad nos'tram regalitatem habuimus pertinentem lnsuper etiam terram, quam Atto comes in Lona habuitQuin etiam quicquid in utraque parte fluminis habere dinoscitur, quod dicitur Feth, cum omni integritate transfundimus, torris, silvis, aquis, aquarumque decursibus, piscationibus, et stagna et keus, que ex eodem flumine deri- vantur in de eerste oorkonde; terwijl in de tweede oorkonde de villa Muiden geschonken wordt, voorzover zij nog niet aan de Utrechtse kerk behoorde, met alle toebehoren „taleque theloneum, quale prius Valger comes in eodem exigebat loco"). De schenking werd door latere keizers en koningen bevestigd, o.a. 12 October 1172 door keizer Frederik I ten behoeve van bisschop Godefrid.6) De keizerlijke gift van 953 en 975 hield niet in het grafelijke gezag in de Vechtstreek, want in de tweede oorkonde van 975 wordt gezegd: „in proprium damus in pago Niftarlaca m comitatu Ruotbotonis villam Amuda vocatam". Graaf Radbod was waarschijnlijk een zoon of opvolger van graaf Atto, die vóór 953 over leden was, en een achterkleinzoon van graaf Waldger (Valger). Hetgeen 79 de kerk van Utrecht verwierf, waren regalia en leengoederen, waarvoor zij immuniteit genoot. Uit het samenstel van regalia en immuniteitsrechten heeft zich na het wegvallen van den graaf van Niftarlaca, wiens werk zaamheden door de kerkelijke immuniteit sterk ingekrompen waren en wiens bevoegdheden en gezag mettertijd geheel aan den bisschop over gingen, de landsheerlijkheid van Utrecht's bisschop ontwikkeld. Tegen het einde van de regering van bisschop Herbert, in 1156, was Egbert, ministeriaal van den bisschop, gegoed omtrent Weesp. Deze Egge- bertus de Amestella pretendeerde io.m., dat hij van den bisschop zekere inkomsten en rechten in Amstelland en omgeving erfelijk in leen hield. Blijkens een oorkonde van vermoedelijk 1169 werd hij, nadat hij inmid dels in den rijksban gedaan was, met bisschop Godefrid van Renen ver zoend. Hij deed van al het gepretendeerde afstand en ontving een en ander terug ,,in officium villicationis" met dien verstande, dat zijn zoon Gijsbrecht hem zou mogen opvolgen.7) Hij verkreeg dus niet de inkom sten en rechten in questie zelf in leen, maar het meierambt, een functie, welke jurisdictie over de tijnsplichtige lieden en hun goederen (in hoe verre de tijmsplicht originair was dan wel ontstaan uit vroegere horigheid, is niet bekend) en het beheer der bisschoppelijke domeinen inhield. De erfelijkheid heeft hieruit de heerschappij van Amstel doen ontstaan, welke van het Sticht in leen gehouden werd en behalve hoge en lage jurisdictie tienden, tijnsen en manschap omvatte. In Amstel land mocht slagen wat in Amersfoort mislukte. Uit het schout- of meier ambt van Hendrik Eno's zoon te Amersfoort heeft zich geen blijvende heerschappij der leden van het geslacht der Amersfoorts kunnen ont wikkelen. 8) Dolor bisschop Godefrid werden de sloten ter Horst bij Rhenen, Montfoort en Woerden gesticht ter beveiliging van de toe gangen van diens wereldlijke gebied. Dit gebied strekte zich uit tussen Nude (bij Wageningen) en Bodegraven, zoals men dit tot in de 14de eeuw placht uit te drukken. Niet alleen Amstelland, maar ook het land van Woerden behoorde tot het Sticht. Het is niet doenlijk in dit bestek de geschiedenis van de heerschappij van Amstel op den voet te volgen. Slechts zij gememoreerd, dat bisschop Otto II van Lippe 29 Maart 1226 aan Gijsbrecht van Amstel de gerech ten van Muiden, Weesp en Diemen met tienden, tol, landerijen, visserij en alle verdere profijten, daartoe behorende, in erfpacht gaf voor aO Utrechtse ponden 's jaars, te vererven volgens den regel: het naaste bloed erft het goed, nadat Hendrik van den Velde afstand gedaan had van het aandeel, dat hij als deelgenoot van Gijsbrecht hieraan gehad had. <J) De Hollandse staatkunde was gericht op verschuiving der gren zen in oostelijke richting en beïnvloeding van den gang van zaken in het Sticht, vooral ten tijde xvan Eloris V. Na diens vermoording werden de goederen van de Amstels en de Woerdens c.s. aan de grafelijkheid ge trokken. Graaf Jan I siloot 29 September 1297 een verdrag met bisschop Vgl. dr J. W Berkelbach van der Sprenkel, De Kanselarij van Bisschop Gui van Avesnes, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 49sten jrg., 1934, blz 416 en dez Bijdrage tot de kennis van Kanselarij en Raad der Bisschoppen van Utrecht in blz frTvg]311 veertiende eeuw, in: Tijdschrift voor Gesch., 51 sten jrg., 1936, ei^ 135 ^Zn e'a': 0°rk°n<lenboek van het Sticht Utrecht, I, nos. 120, 134 Aldaar, nos. 414 en 472. s) Vergel. mijn „Eemnes", 1947, blz. 22 vlg. 9) Dr K. Heeringa, Oorkondenboek van het Sticht Utrecht, II, no. 748.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1948 | | pagina 8