68
registreerd. Aanvankelijk werden de Gereformeerden en de dissenters
in één boek opgetekend. Sedert 28 Januari 1581 hebben de Commissaris
sen echter twee soorten registers in gebruik genomen: de huwelijks-
intekeningsregisters van de kerk en die van de pui. De benaming is
enigszins misleidend, daar zij betrekking heeft op de plaats, waar de
geboden werden afgekondigd, niet waar de huwelijksintekening geschied
de. Behoorde slechts één der partijen tot de Gereformeerde Gemeente,
dan werd de ondertrouw in beide registers opgetekend. Van November
1578 tot 1636 is door Commissarissen nog een derde register bijgehouden,
het zogenaamde extraordinarisregister, waarin de ondertrouw werd op
getekend, indien één der partijen niet in de stad woonde. In de oudste
huwelijksintekeningsregisters wordt het aantal jaren, dat personen, ge
boortig van andere plaatsen, in de stad gewoond hebben, vermeld.
Woonden ze korter dan drie jaar in Amsterdam, dan moesten de geboden
namelijk ook in hun vorige woonplaats afgekondigd worden. De ordon
nantie van 1586 en vooral een iets latere, van 25 Maart 1588, 10bevat
uitvoerige voorschriften omtrent de vragen, die bruid en bruidegom ge
steld moeten worden en waarvan de antwoorden opgetekend horen te
worden. Heel consequent heeft men dit echter niet altijd doorgevoerd.
Over het algemeen vindt men een opgave van de geboorteplaats, leeftijd
en woonplaats van bruid en bruidegom met vermelding van de ouders
of getuigen, die bij de ondertrouw assisteerden. Tot omstreeks 1715
wordt meestal het beroep van den bruidegom, sinds omstreeks 1755 het
kerkgenootschap van bruid en bruidegom vermeld.
Geboden of proclamaties.
Nadat de intekening had plaats gevonden, gaven Commissarissen ver
gunning tot het gaan der geboden. Volgens de ordonnantie van 1586
werden de geboden van de niet-Gereformeerden van de pui van het
stadhuis en de géboden van de Gereformeerden in de Nieuwe-, Oude
en eventueel de Waalse Kerk afgekondigd. In de laatste kerk schijnt
dit in onbruik geraakt 'te zijn, want op 27 Januari 1624 werd bepaald,
dat de geboden ook in de Waalse en Engelse Kerken moesten afgelezen
worden voor zover het lidmaten dezer Kerken betrof. 11Op 29 Mei
1636 werd ook de Westerkerk voor het aflezen der geboden aangewe
zen 12en voor de Zuiderkerk moet ook al in de zeventiende eeuw een
zelfde bepaling zijn gemaakt. De afkondiging geschiedde door de voor
lezers of voorzangers van de verschillende kerken, die daartoe een stede
lijke instructie kregen, daterende van omstreeks 1655. 13Het te boek
stellen der geboden geschiedde volgens de ordonnantie van 1586 door
de kosters van de Oude- en Nieuwe Kerk als boden van de Commissa
rissen van Huwelijkse Zaken, waaruit vanzelfsprekend volgde, dat de
kosters van de Zuiderkerk en de Westerkerk er niets mee te maken
hadden, zodat op 30' December 1674 door Commissarissen aan de kosters
69
van de Oude- en Nieuwe Kerk de opdracht werd verstrekt respectieve
lijk ook de registers van de Zuider- en Westerkerk bij te houden. 14
Niet alleen de kerkgebodenregisters moesten door de beide kosters bij
gehouden worden, om beurten moesten ze ook ihet proclamatieboek van
de pui inschrijven en dit aan den Secretaris, die de geboden aflas, bren
gen. 15) Zoals we reeds gezien hebben, traden sinds 1732 en 1740 de
kosters van de Nieuwe- en Oude Kerk niet meer op als boden van de
Commissarissen. Hoe het toen met het inschrijven der registers is ge
gaan, is niet duidelijk, daar er geen ordonnantiën hieromtrent te vinden
zijn. De proclamatieboeken van de vier Gereformeerde kerken zijn steeds
door éénzelfde hand, de pricclamaitieboeken van de pui door een andere
hand ingeschreven. In 1795 berustten de proclamatieregiisters op zeer
verschillende plaatsen: de registers van de Walen-, Oude- en Nieuwe
Kerk werden ingeleverd door de kosters van de respectievelijke kerken,
terwijl de koster van de laatste kerk bovendien nog de proclamatie-
registers van de Westerkerk tot het jaar 1732 inleverde; de proclamatie-
boeken van de Zuiderkerk en de latere van de Westerkerk berustten
onder Commissarissen van de Huwelijkse Zaken, terwijl de proclamatie-
boeken van de pui tot het gewone Schepenenarchief behoord moeten
hebben.16
Aan het vergunnen van de geboden werden in enkele gevallen voor
waarden gesteld'; zo werd op 15 November 1646 besloten, dat bij het
hertrouwen van weduwen en weduwnaars aan Commissarissen gebleken
moest zijn, dat de weeskamer voldaan was, alvorens zij het derde gebod
mochten toestaan. 17Al in 1586 werd bepaald, dat zij, die tegen de
geboden interdictie deden, zodat deze werden opgehouden, voor Com
missarissen moesten verschijnen. De hieruit voortvloeiende processen
zijn vastgelegd in de krakeelregisters van de Commissarissen. 18
De ordonnantie van 1586 gaf den secretaris van de Commissarissen
het uitsluitende recht bewijs af te geven, dat de afkondigingen onver
hinderd geschied waren. Dit bewijs was een vereiste, wilde men buiten
de stad trouwen. In 1676 beklaagde zich de secretaris van de Commis
sarissen bij Burgemeesters, dat van hem dit bewijs al direct na afloop
der kerkdiensten verlangd werd en dat hij dan niet op de hoogte kon
zijn, of het derde gebod ook werkelijk onverhinderd gegaan was, wat
in andere steden dan ook anders was geregeld, daar aldaar een bewijs
van de onverhinderde afkondiging door predikanten of kosters werd
gegeven. 19) Hij verzocht blanco formulieren te mogen uitgeven op ge-
10) Nqordkerk II, 648. ]1) R.A. 3051, 26.
12Protocol 7, 159. 13Groot Memoriaal 4, 36.
R.A. 3051, 41. 15) R.A. 3051, 41.
16) R.A. 653 op datum. 17) Noordkerk II, 651.
ls) Echtscheidingszakeu werden niet door de Commissarissen, maar door schepenen
behandeld. Gegevens hieromtrent zijn bewaard in het Rechterlijk Archief (Ge-
priviligieerde Rol). Slechts eenmaal, op 7 Juni 1767, heb ik in het trouwregister
van het stadhuis een aantekening in margine omtrent een scheiding aangetroffen.
1B) Hierbij realiseerde hij zich dus niet, dat in andere plaatsen de proclamaties uit
sluitend de kerk aangingen en dat Amsterdam wat dat betreft in een uitzonderlijke
positie verkeerde.