90
De rijksarchivaris P. G. Bos heeft eertijds een bloemlezing opgesteld
van de uitingen aangaande archivisten in de litteratuur. Het was een
bieden 0mvan9rijke bundel, die hij zijne ambtgenoten kon aan-
Wij herinneren ons niet dat er ooit zoveel aandacht gewijd is aan het
publiek, „die grote onbekende" aan de bezoeker, de gebruiker de
vragen-steMer. Menig vakman zou daarover anders wel een boekje met
vriendelijke en nu ja, zakelijke bijzonderheden kunnen opendoen.
1S e"kele jaren geleden een roman verschenen over een archief-
bezoeker (eigenlijk een bibliotheekbezoeker, maar dan toch een werker
in handschriften). Een psychologische roman: La Nauséedoor Jean-
Paul Sartre. Sartre is de bekende schepper der existentialistische wijs-
oegeerte: der leer die alleen maar het feit van het bestaan aanvaardt en
alle constructie, alle veronderstellingen, alle verklaringen afwijst Het is
dan ook geen wonder dat het zojuist genoemde boek een bloot feitelijke
beschrijving van een psychisch gebeuren bevat, zuiver objectief refe
rerend, zonder enige goed- of afkeuring, uitleg- of inlegkunde.
„La Nausée"...... „de bedwelming", „de beklemming", of welke is
uer de juiste vertaling? de titel wekt al niet veel hoop. Inderdaad is
het boek beklemmend. De zelf-sprekende hoofdpersoon, een eenzame zoe
ker, is m een kleine provinciestad als pensiongast om een handschriften
verzameling door te werken. Opgedragen taak, zonder aandranq of liefde
ondernomen; werk zonder geestelijke winst, zelfs zonder geestelijke deel
neming verricht; en in volkomen eenzaamheid, in het isolement van de
zonderling. Geen wonder dat na weken, maanden, een beklemminq de
man bevangt, zoals men deze door het leven in een ongezond geestelijk
klimaat kan krijgen; en dat hij zich tenslotte tot het uiterste gebracht
j j rr°°ri k'ra,ch,tl9e drang genoopt het stadje, het saaie hotel-pension,
de duffe handschriftenkamer te ontvluchten naar Parijs, dat toe
vluchtsoord der eenzamen.
Wie zelf soms bronnenstudies van lange adem en met weinig direct
resultaat ondernam, kan wel eens een vleugje gevoeld hebben van dat
geestelijke proces, die benauwenis die de bekwame schrijver met zulk
een griezelige objectiviteit weet weer te geven. Wie eerlijk tegenover
het leven wil zijn zal het bestaan van zulke verschijnselen, van zulke
producten der archiefstudie (trouwens van elke materiaalstudie even
goed) met loochenen, maar het onderkennen als een gevaar dat c.q.
bij' hemzelf en bij de naaste bestreden moet worden. De simpelste empiri
sche arbeidspsychologie wijst hier allicht beter de weg dan de existen
tialist, die elk verschijnsel als noodlot over zich laat komen en van geen
kracht of invloed ten goede wil weten. Wij wensen in onze leeszalen
bezoekers van evenveel studiezin en volharding als Sartre's hoofdpersoon
aan de dag legt, maar met een duidelijker maatschappelijk en ideëel doel
voor ogen met wat meer zorg voor de geestelijke gezondheid van hen
gelt en anderen. Met wat meer openheid, misschien vooral, voor de mede
mensen.
91
Is de sfeer in Frankrijks provinciale archieven en bibliotheken werkelijk
zo kil, zo beklemmend? Wij meenden dat alom ter wereld provinciale
instellingen aan menselijkheid vergoedden wat haar aan grootstedelijke
outillage mocht ontbreken.
„JOHANNES".
BLADVULLLING
Ces papiers, c'était d'une dröle d'écriture: personne n'y voyait
rien. Puis il est venu un monsieur de la Makte. Unje ne sais plus
C'est a peu prés c'omrne écrevisse „Un archiviste, sans dout-e."
„Oui, c'est ga, un erchevisse„Maïs, lui, il savait lire mes
papiers
Uit: Émile Gavelle, Le Mariage du chat botté et autres his-toires,
Lill-e 1947, p. 91.
Toen dr R. D. W. Connor als eerste als archivaris d-eir Verenigde
Staten was opgetreden, werd hij door vrienden geregeld, zoals hij in
The American Archivist (Jan. 1943) verhaalt, geïntroduceerd met de
aankondiging: „mr. Cónnor is our first archivist". Maar: „with a per
fectly blank stare, the other invariably counteres with, „And just what
is an archivist?" If I explained that an archivist is a custodian of archives,
1 got just exactly nowhere, for the inevitable response was, „But what
are archives?" It was really quite embarrassing until help came like manna
from heaven. At a cocktail party at my apartment, my Negro servant
who had come to Washington with me from Chapel Hill, busily circulated
among the guests distributing canapés of anchovies and hugely enjoying
his first Washington party. One of the guests, who had also recently
come from Chapel Hill, 'having a certain amount of cocktail safely stored
under his shirt and another glassful in his hand, in a happy frame of
mind and at peace with the world, approached the servant and reaching
for an anchovy, said: „Henry, what are these things?" With a -grin,
Henry replied: „Deed, suh, I don't eggsaetly know, but I thinks dey's
archives". That was one definition Washingtonians never failed to
comprehend".
DE ARCHIEFBEZOEKER ALS ROMANFIGUUR
WAT IS EEN ARCHIVARIS EN WAT ZIJN ARCHIEVEN?