58 toestand is ook de plaats van directeur van het Bureau voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën open gebleven. Deze plaats ware thans weder te vervullen, waartoe een bedrag van 6243 is aangevraagd. De verdere verhoging van het artikel wordt verklaard door periodieke verhogingen en de nieuwe tijdelijke toelage van 10 Ten aanzien van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, waar voor 298.000 is uitgetrokken (v. j. 500.000), zegt de M. v. T.: Bij de raming der cijfers voor het jaar 1948 is aangenomen, dat de werkzaamheden van dit Rijksbureau geleidelijk zullen verminderen. Het Voorlopig Verslag van de Tweede Kamer der Staten-Generaal bevatte (het volgende: Afgezien nog van het feit, dat het wetenschappelijk ambt van archief- ambtenaar in het algemeen in vergelijking met overeenkomstige intellec tuele arbeid te laag wordt gesalarieerd, meenden vele leden, dat in de archiefwetgeving enige principiële fouten voorkomen, waardoor de gemeentebesturen zelfs niet-bezitters van enig archiefdiploma kunnen benoemen. Is de Minister bereid een regeling te ontwerpen, waardoor meer eenheid in bezoldiging en diploma s bij het archiefwezen komt? Verscheidene leden vroegen zich af, of het Rijksinstituut voor Oorlogs documentatie van de geschiedenis van Nederland in oorlogstijd niet een te hoog bedrag van s lands gelden opeist. Op de begroting van vorig jaar stond een post van 500.000 uitgetrokken. Gaarne zou men een gespecificeerde opgave ontvangen van het bedrag, dat in 1946'47 voor dit instituut is uitgegeven. Een izelfde specificatie achtte men noodzake lijk voor hetgeen dit jaar op de begroting is uitgetrokken. Art. 287. Betreft het een aflopende post, waar sprake is van 6 personen, belast met de geforceerde vernietiging van archiefstukken? Hoe lang zal dat duren? Art. 288. Een nadere toelichting wordt gaarne tegemoet gezien. De Memorie van Antwoord reageerde hierop aldus: Met de opmerking, dat het wetenschappelijk ambt van archief ambte naar in het algemeen in vergelijking met overeenkomstige intellectuële arbeid te laag gesalarieerd wordt kan de ondergetekende zich in zoverre verenigen, dat voor de wetenschappelijke archiefambtenaar der eerste klasse de promotiemogelijkheden ongunstiger zijn dan bij vele andere diensten. Voorstellen om het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambte naren in dit opzicht te wijzigen heeft de ondergetekende reeds geruime tijd geleden gedaan. Wat de benoeming van niet-bezitters van enig archiefdiploma" tot gemeente-archivaris betreft bestaat naar de mening van de ondergeteken de enig misverstand. De Archiefwet 1918 verplicht geen enkele gemeente tot aanstelling van een archivaris. Stelt zij zodanige functionaris niet aan dan is de gemeente-secretaris de wettelijke beheerder van het archief. Indien een gemeente wèl een archivaris wenst te benoemen dient zij een wetenschappelijk archief-ambtenaar aan te stellen. Voor een aantal bepaaldelijk aangewezen gemeenten wordt dan het bezit van het diploma 59 lste klasse verlangd, voor alle andere kan met een diploma 2e klasse worden volstaan. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Weten schappen is bevoegd van dit voorschrift dispensatie te verlenen en daar door benoeming van een bezitter van een lager diploma dan vereist is of ook een niet-bezitter van enig diploma mogelijk te maken. Van deze •bevoegdheid is echter sleahts in een viertal gevallen gebruik gemaakt. Het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie heeft vooral in de eerste jaren van zijn werkzaamheid vrij aanzienlijke kosten medegebracht. Dit was onvermijdelijk omdat men onmiddellijk na de bevrijding er op uit moest zijn zowel hier te lande als over de grenzen zoveel mogelijk mate riaal te verzamelen. Nu de oogst in dit opzicht goeddeels binnen is en men zich geleidelijk op de ordening en de wetenschappelijke bewerking van het verworven materiaal kan gaan concentreren, kan het tempo wor den verminderd en kunnen de kosten lager worden. Voor 1948 is dan ook een aanmerkelijk lager bedrag aangevraagd, n.l. 298.000. Onlangs is een commissie van advies geïnstalleerd, aan welke o.m. gevraagd is ernstig na te gaan, of dit bedrag niet voor verdere vermindering vat baar is. Art. 287 (betr. de „scheurploeg" op het Alg. Rijksarchief). De hier- bedoelde post draagt inderdaad een aflopend karakter. Hoe lang de geforceerde vernietiging zal duren valt nog moeilijk te zeggen, omdat nog geen ondervinding op dit punt is verkregen. Voorlopig mag worden aangenomen, dat dit niet langer dan drie a vier jaar zal vergen. Art. 2.88 (Algemene kosten archieven) is al zo gespecificeerd en toe gelicht dat de Minister niet weet welke nadere toelichting hij nog zou kunnen geven. Art. 291. Ter aanvulling van hetgeen in de Memorie van Toelichting reeds is vermeld, kan de ondergetekende thans mededelen, dat het in zijn voornemen ligt aan de nieuw in te stellen commissie een enigszins bredere basis te geven. Zij zou zich niet alleen met de uitgave van 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën moeten bezighouden maar haar zorg moe ten uitstrekken over de Vaderlandse Geschiedschrijving in het algemeen. Bepaalde plannen voor de eerstkomende jaren heeft de ondergetekende nog niet. Hij zou daarover eerst het advies willen inwinnen van de in te stellen commissie. In verband met de meer uitgebreide taak van de com missie zou ook haar naam gewijzigd dienen te worden in die van Rijks commissie voor Vaderlandse Geschiedenis. Bij de mondelinge behandeling van het hoofdstuk is hierop niet terug gekomen. De begroting is aangenomen. Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. De Staatscourant van 22 Sept. 1947 no. 182 bevat het K.B. van 5 Sept. 1947 no. 98, waarbij op voordracht van den Minister van O., K. en W. is ingesteld „een Rijks instituut voor Oorlogsdocumentatie, dat tot taak heeft een wetenschappe lijk onderzoek in te stellen naar de geschiedenis van Nederland gedurende de tweede wereldoorlog".1) Het wordt geacht te zijn opgericht op 8 Mei 1) Verzameling en bewaring voor archieven wprdt dus in deze doelstelling niet ge noemd (N. v. d. R.).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1948 | | pagina 34