34
het kennelijk onechte kinderen, zodat hier het ingrijpen van de over
heid te begrijpen lis, Op 6 Augustus 1806 werd echter ook de doop-
inschrijving van Maria Christina Beudeker van 3 December 1786, waar
bij de namen van de ouders verwisseld waren, op last van wethouders
door een secretaris veranderd.
U:t het jaar 1633 bezitten wij dus de eerste aanduiding, dat het doop
boek niet meer een zaak was, die uitsluitend de Kerkeraad aanging. Nog
duidelijker komt dit uit in de stedelijke instructie voor de kosters van de
Gereformeerde kerken uit omstreeks 16556), waarin hun onder meer
wordt opgedragen doopboeken bij te houden. De kosters stonden name
lijk gedeeltelijk in dienst van de Kerkeraad, gedeeltelijk in dienst van
de stad.
Deze bemoeiingen betroffen echter slechts de Gereformeerde kerk.
Tot de achttiende eeuw duurde het voordat de stad zich ging bezig
houden met de andere kerkgenootschappen. Op 26 Januari 1714 bevalen
Burgemeesters de Doopsgezinden geboorteboeken aan te leggen, dit in
verband met de moeilijkheden, welke zich voordeden, wanneer Doops
gezinden het poorterschap wilden verwerven en niet konden bewijzen,
dat hun vader ook poorter of liever gezegd, dat (hun vader hun vader
was geweest. Hiertegenover verbond de stad zich extracten hieruit als
behoorlijk en valabel bewijs te erkennen.'De wenselijkheid om van alle
ingezetenen de doop of geboorte geboekstaafd te zien, is toen echter nog
niet bij de stad opgekomen. Voor de Portugese en Duitse Joden
waarvan trouwens alleen de eersten en dan bij grote uitzondering poorter
konden worden is b.v. geen verordening afgekondigd. Respectievelijk
pas in 1735 en 1739 hebben zij geboorteboeken en wel uit eigen beweging
aangelegd.8) Dat ook verder de stad zich niet bewust was van de nood
zaak om alle jonggeborenen te registreren, blijkt wel hieruit, dat de Hern
hutters, die hier geen kerk hadden, hun kinderen in Zeist lieten dopen,
waaromtrent door de stad geen enkele beschikking is genomen.
De volgende maal, dat wij de overheid zien optreden in verband met
de doopregisters, betreft het weer een geheel nieuwe zaak: de extracten.
Van ouds werden al extracten gegeven door de verschillende kerkgenoot
schappen.9) Op 11 Maart 1633 raadde de Kerkeraad van de Lutherse
Gemeente een ongelukkige, die niet te helpen was, aan om zich te voor-
35
zien van een verklaring van de kraambewaarster. Vrij dikwijls kwam het
voor, dat de gevraagde doopinsöhrijvingen niet te vinden waren. De
beslissing, wat te doen in zo een geval, werd aan het kerkgenootschap
overgelaten. Op 6 Maart 1710 besloot de Kerkeraad der Gereformeerde
Kerk, nadat bevredigende getuigenverklaringen waren afgelegd, een ver
geten doop van November of December 1698 in het doopboek van de
Nieuwe Kerk bij te schrijven. Op 21 Januari 1734 verklaarde deze zelfde
Kerkeraad zich niet verantwoord te voelen tot de afgifte van een doop-
acte, die in hun doopboek niet geregistreerd stond. Op 13 Juli 1752 achtte
de Kerkeraad de getuigenverklaringen omtrent een vergeten doop niet
voldoende en besloot, dat de gegadigde voor een doopbewijs een notariële
verklaring aangaande een aantekening van zijn vader omtrent de doop
zou moeten laten opmaken, waarop de Kerkeraad dan in margine mel
ding zou maken van de getuigenverklaringen. Een tarief voor extracten
was niet vastgesteld, behalve dat een Provinciale verordening van 30
September 1744 voorschreef, dat de extracten alleen op gezegeld papier
van 12 stuivers afgegeven mochten worden. Op 20 December 1736 moest
de Kerkeraad den inhaligen koster van de Westerkerk vermanen aan
armen de doopacten niet te 'hoog te berekenen. Later is de stad er echter
toe overgegaan een vast tarief voor de kosters van de Gereformeerde
kerken vast te stellen. In het Instructieboek A, aangelegd 1 Februari 1781,
zijn voor deze kosters instructies opgenomen, die o.a. bepalen, dat de
doopboeken bijgehouden moeten worden, en een regeling treffen over de
vergoeding voor afschriften hieruit. Of deze instructies dateren van
1 Februari 1781 of reeds van oudere datum-zijn, valt niet uit te maken.
Op 27 Januari 1785 hebben de Heren van het Gerecht, zich bezorgd
makende over de onnauwkeurigheden in de doopboeken van sommige
kerkgenootschappen en het overal ontbreken van contraregisters, voor
het eerst een algemene publicatie afgekondigd:
Groot Memoriaal IV, 34. De instructie is niet gedateerd. Het jaartal is afgeleid uit
de stukken, er voor en na ingeschreven.
Artikel van mr. A. Ie Cosquino de Bussy: De geschiedenis van het kinderboek (De
Tolk, Augustus 1944) en Noordkerk II 464b.
Vgl. dr L. van Nierop: De aanvang der Nederlandsche demographie (Economisch
Historisch Jaarboek V 192).
9) Waarschijnlijk ook met het opg op een extract is de volgende doop, die blijkbaar
op zee had plaats gevonden, in het doopboek van de Nieuwe Kerk opgetekend:
Nicolaus: vader Jacobus de Sweer, moeder Constanse van Ganssenpoel, geboren
opt schip de Valck, gedo.opt, getuygen de grootmoeder ende suster 27 Maart 1654:
dat de E. Vergadering des kerkenraets geaccordeert heeft soo te noteren ende haer
acte te geven.
„Mijne Heeren van den Gerechte, in overweeging genomen hebbende dat, schoon er
binnen deeze stad goede registers van de gedoopte kinderen in de Gereformeerde
Kercken gehouden worden, er in andere Gezindheden, daar of geen jonge kinderen
gedoopt werden, of daar in het geheel de doop niet bediend wordt, geene genoegzaame
aanteekeningen der geboorene kinderen gehouden worden; gelijk mede dat van alle de
registers, zoo der gedoopten als geboorene kinderen, nergens eenig dubbeld of contra-
register bewaard wordt, waar door ligtelijk kan gebeuren, gelijk de ondervinding ook
reeds geleerd heeft, dat daadelijk gebeurd is, dat wanneer door brand of eenig verzuim
diergelijke registers beschadigt of verlooren werden, de goede ingezeetenen het bewijs
hunner doop of geboorte niet kunnen magtig worden, en dus zomtijds van een wezentlijk
voordeel, op diergelijk bewijs rustende, versteeken moeten blijven; hebben goedgevonden,
te statueeren, gelijk dezelve statueeren bij deezen: Eerstelijk, dat alle de kosters in de
Gereformeerde Hollandsche, Walsche en Engelsche Kerken, gelijk mede de kosters in
de Luthersche Kerken gehouden zullen zijn alle half jaaren op den laatsten Junij en
den laatsten December, of uiterlijk binnen vier weeken na gemelde tijd, een copie van
de gehoudene aanteekening der in dat half jaar gedoopte kinderen ter secretarije deezer
stad over te leeveren, welke copie registers behoorlijk door den koster zullen moeten
zijn gecollationeerd en onderteekend, en als dan door den Secretaris van de Kamer
van Burgemeesteren, ieder in een afzonderlijk loquet, op de charterkamer deezer stad
bewaard zullen moeten worden.
Art. 2. Dat in de Gezindheden, aldaar de doop niet dan aan bejaarden werdt be
diend, behoorlijke registers van de naamen en geboorte der kinderen, met bijvoeging