32 De Kerkeraad van de Gereformeerde Gemeente te Amsterdam heeft in overeenstemming met deze voorschriften door de kosters der verschillende kerken doopboeken laten aanleggen en bijhouden. Klaarblijkelijk stelde men zich voorlopig hiermee tevreden. Pas in het begin van de zeventiende eeuw spreken de acta van de Kerkeraad over het visiteren dezer boeken. In 1611 vindt b.v. zo'n visitatie plaats. De controle was echter blijkbaar niet altijd even degelijk. Op 23 Maart 1662 besloot de Kerkeraad opnieuw de kosters aan te zeggen de doopbriefjes te liasseren om bij de visitatie te kunnen dienen. Waarschijnlijk ook in verband met het uitoefenen van. de visitatie werd een voorstel gedaan tot het aanleggen van contra doopboeken, welk voorstel evenwel op 21 Januari 1762 door de Kerke raad verworpen wend. Dit nam niet weg, dat verschillende Gereformeerde kerken toclh dubbele doopboeken gehad hebben. Successievelijk zijn deze echter achterwege gebleven en tenslotte in verband met een verordening van Burgemeesters van 1785 bijna geheel verdwenen, welke verordening, zoals later zal blijken, dn dit opzicht veel moeilijkheden heeft doen ont staan. Ook in andere kerkgenootschappen vond visitatie der doopboeken plaats. Op 18 Februari 1633 besloot de Kerkeraad van de Evangelisch Lutherse Gemeente, dat het doopboek wekelijks gecontroleerd moest worden.4) In 1631 wordt trouwens reeds melding gemaakt van een niet overbodige visitatie.-Men kwam toen tot de ontdekking, dat in 1609 het doopboek een tijdlang niet was ingeschreven. Op 6 October 1628 besloot dezelfde Kerkeraad van de preekstoel te doen afkondigen, dat het doopboek was verloren, in de hoop, dat het nog terug bezorgd zou wor den. Op 14 Februari 1622 maken de acta van de Waalse Kerkeraad van een dergelijk geval melding. Hier was niet de koster, maar één der ouder lingen., die belast was met het bijhouden, de schuldige. De twee oudste doopboeken van deze Gemeente, die in 1633 nog aanwezig waren, zijn sedert dien zoek geraakt en niet meer terecht gekomen. Om tot de doopboeken van de Hollands Gereformeerde Kerk terug te keren, nog een belangrijk punt is er, waarover de Kerkeraad dikwijls haar gedachten heeft moeten laten gaan. Op 1 Februari 1657 lezen wij voor het eerst in de acta, dat bepaalde veranderingen in het doopboek Len overstaan van de Kerkeraad moesten worden aangebracht en op 22 Maart 1657, dat een onderzoek naar de doopboeken was ingesteld en daarbij bevonden, dat niet overal een kladboek werd gehouden en dat er wel eens veranderd werd in de namen, waarop besloten werd in alle kerken kladboeken te houden en geen veranderingen in de netboeken aan te brengen dan met kennis van de Kerkeraad. Vrij dikwijls zijn ver anderingen noodzakelijk en op den duur is het meestal de Kerkeraad, die autorisatie hiertoe geeft. Er zijn echter uitzonderingen: Op 27 Augus tus 1633 wordt een verandering in een doopboek aangebracht op last 33 van schepenen en enige jaren later op last van Burgemeesteren.5In het vierde kwart van de achttiende eeuw was het voornamelijk dit laatste college, dat autorisatie tot verandering verleende. Op 5 Augustus 1773 wordt naar aanleiding van zo een wijziging in de acta vermeld, dat een publiek proces de reden is geweest. De ogenschijnlijk zeer willekeurige afwisseling der instanties, die last gaven aan de kosters een verande ring aan te brengen, kan mij dunkt alleen verklaard worden uit de belangen, die ermee gemoeid waren. In geval een acte voor een publiek proces benodigd was, kon niet volstaan worden met de goedkeuring van de Kerkeraad, die in andere gevallen wel bevoegd was. Veranderingen in namen van ouders of getuigen, die verkeerd opgetekend stonden, werden na een getuigenverhoor zonder meer door de Kerkeraad der Gereformeerde Gemeente aangebracht, o.a. op 28 December 1713 en 20 Maart 1755. Anders stond de zaak, waar het onwettige kinderen gold. Op 22 April 1660 verzocht de moeder van een zekere Symen Goosens, die als vader van onechte kinderen in het doopboek was gesteld, zijn naam te schrappen, waarvoor zij naar schepenen verwezen werd. Op 5 Juni 1670 legde een ongehuwde zwangere vrouw voor de Kerkeraad een verklaring af over den vader, die bij de doop dan ook als zodanig aangetekend werd. Welke pogingen later ook in het werk werden gesteld zijn naam te laten schrappen uit het doopboek, de Kerkeraad toonde zich onverbiddelijk. Op 10 Mei 1742 verzoekt Cornells Graafland Elbertz, dat zijn naam, opgetekend in het Engels als „Digiand bij de doop van een onecht kind Anna Elisabeth op 25 September 1740 in de Nieuwe Kerk veranderd mag worden. Dit wordt pas toegestaan, als hij de bewijzen heeft geleverd, dat het kind gelegitimeerd is. Oudtijds is het voornamelijk de Kerkeraad, die als autoriteit bij het aanbrengen van veranderingen in de doopboeken aangehaald wordt. Op 5 Januari 1714 besloot deze voortaan in het kerkelijk protocol steeds de redenen van het aanbrengen der veranderingen op te tekenen. Later treden de Burge meesters meer en meer op als de bevoegde autoriteit, waarschijnlijk in verband met hun verdere maatregelen op dit gebied. Niet alleen 'tot de doopboeken van de Gereformeerde Gemeente strek ten de bemoeiingen van de overheid zich uit. Op 24 Augustus 1784 lieten Burgemeesters door den stadsbode den koster van de Evangelisch- Lutherse Gemeente ontbieden met bevel zijn doopregister mee te bren gen. Toen de koster kwam, werd zijn doopboek opgeëist en gelastten Burgemeesters den secretaris de naam van den vader van een zekeren Ludolf, gedoopt op 22 Maart 1783, te schrappen. In November 1784 bevalen en autoriseerden Burgemeesters opnieuw den koster om een vadersnaam te schrappen. De koster gaf ditmaal de Kerkeraad kennis hiervan en één der kerkeraadsleden vergezelde op 23 November den koster naar het stadhuis, waar ditmaal een Pieternella, gedoopt op 18 Juni 1782, van haar vader beroofd werd. De Kerkeraad had te voren besloten slechts bij uitdrukkelijk bevel toe te geven. Beide malen gold 4) Deze en ook de andere gegevens betreffende de Evangelisch-Lutherse Gemeente werden mij verstrekt door den heer S. Hart, van wien ik ook verder veel hulp bij de samenstelling van dit artikel heb ontvangen. B) Groot Memoriaal III, 144vo en D.T.B. 8 achterin.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1948 | | pagina 21