30
wens hogere machten boven staan, vooral -duidelijk als de „bezuiniging"
aan de orde komt), en op mijn (tot 1944 in dubbele zin) buitenpost fs mij
preC'eS beke"d geworden, welke moeite hij met den bezetter
heeft gehad en hoe -hij daarop heeft gereageerd. Die het wel weten of
menen te weten, mogen hun oordeel klaar houden. Hier worde slechts
erhaald hetgeen zijn opvolger in de Verslagen over 1945 neerschreef-
„Het !s verdienste geweest van mr. Bijlsma de hem toevertrouwde belan-
aehade rV"'U Z°°VCcl h? kon en hi* heeft daarbij het geluk
gehad het Rijksarchiefwezen ten slotte ongeschonden in veilige haven
eenTnhJ1 V°eren' den scheidenden Algemeen-en Rijksarchivaris
een voldoening geweest zijn nog tijdens zijn ambtelijk beheer de eerste
teekenen van een betere toekomst ook voor het archiefwezen te kunnen
espeuren, zijn streven om de personeelsbezetting weder o-p te voeren
tot he, wetteljfke vereischte peil „och. hij aan he, einde van loopba»
met succes zien bekroond. En daarnaast deze opmerking van een zijner
jongere ambtenaren: „ik ben altijd getroffen geweest door zijn g£te
werkten persoonll,k wel en wee va" degenen, die onder hem
Het „otium dat hem bij zijn afscheid werd toegewenst, heeft Bijlsma
helaas met lang mogen genieten. Vol verwachting bracht hij in de zomer
van 46 zijn woonplaats over naar Va-assen, waar hem de zorq voor de
annenburgh, in de donkerste jaren zijn „twaalfde archiefbewaarplaats"
zou worden toevertrouwd, en waar hij de werken hoopte te voltooien,'
die hij reeds lang op stapel had staan: de geschiedenis der heerlijkheid
Wassenaar-Zuydwijck, „Griffier Fagiel's laatste ambtsjaren 17431745"
„De Zeemogendheden in 1792". Het heeft niet zo mogen-zijn. Aan
et einde des jaars stortte zijn zenuwgestel in, en 28 Januari 1947 kwam
het tragisch -einde. Een man met onmiskenbare gaven, wien echter de
teleurstellingen des levens met waren bespaard, was van ons heengegaan
voor goed. Requiescat in pace.
W. S. UNGER.
31
DE DOOP-, TROUW- EN BEGRAAFBOEKEN
TE AMSTERDAM VAN VOOR DE INVOERING
VAN DE BURGERLIJKE STAND
I
Mr. S. Muller Fzn. heeft in het Archievenblad van 1908/09 (bl-z. 56)
de wens uitgesproken, dat in verschillende gemeenten een onderzoek zou
worden ingesteld hoe men gekomen is tot de overneming der kerkelijke
registers en in verband daarmee ook naar -de vroegere geschiedenis van
deze registers. Sedert dien werden in dit bl-ad -een enkel maal losse
gegevens over dit onderwerp gepubliceerd; een -beschouwing, zoals
mr. Muller die zich gedacht moet hebben, is echter slechts eenmaal en
wel in het Archievenblad 1917/18 (blz. 136 en vlg.) verschenen naar
aanleiding van de Overij-selse registers, speciaal die van Zwolle en Steen-
wijk1). Het onderwerp schijnt niet veel aantrekkingskracht te bezitten,
dat het bij-na 40 jaar heeft moeten duren voor de wens, in 1917 uitge
sproken, v-oor de tweede maal in ver-vulling gaat. De volgende mede
delingen over de Amsterdamse -toestanden sedert 1578 welker breed
voerigheid haar verontschuldiging mogen vinden in het -grote aantal
registers kunnen juist door ha-ar afwijking van de gebruikelijke opvat
tingen bewijzen, hoe nuttig een dergelijk onderzoek is.
Dope n:
Zowel vóór als na de invoering van de Hervorming golden de bepalin
gen van het Concilie van Tiriente met betrekking tot het bijhouden der
doopboeken. Ofschoon -de pastoors van -de verschillende katholieke ker
ken verplicht waren deze bepalingen op te volgen, hebben zij dit sedert
de alteratie soms zelfs tot in de -tweede helft -der zeventiende eeuw wegens
de gevaren, eraan verbonden, -dikwijls achterwege gelaten.' zodat de seriën
registers u-it -die tijd grote hiaten vertonen.
Wat de Gereformeerde kerk betreft, de verschillende kerkordeningen
spreken al van 1568 af de wenselijkheid uit -tot het bijhouden van doop
boeken of schrijven dit zelfs bepaaldelijk voor. Vereist wordt de naam
van de dopeling, van de ouders en van de getuigen en de doopdatum.2)
De aantekening van de geboortedatum wordt in d-ie tijd no-g n-iet ver
langd.3) Doop- en geboortedatum lagen toentertijd meestal nog dicht
bij -elkander, pas langzamerhand werd -de 'tussenruimte groter.
1) De inleidingen van de inventarissen van doop-, tr;ouw- en begraafregisters van H.
Brouwer (Zuid-Holland), mr. R. van Royen (Utrecht) en A. Mulder (Zeeland)
geven wel veel bijzonderheden, maar zijn te algemeen, dat men daaruit een overzicht
van de verschillende plaatsen zou kunnen krijgen.
2) De kosters volgden echter deze voorschriften dikwijls niet op. Zo wordt in de
oudste doopboeken soms alleen de maand vermeld en niet de dag, en verder de
namen van moeder en getuigen weggelaten.
3) Alleen de kerkordening der Groninger Ommelanden van 1595 maakt hierop een
uitzondering (H. J. Olthuis, De doopspraktijk der Gereformeerde Kerken 15681816,
Utrecht 1908, blz. 216).