28 bij in dr. Wiersum een veel jongere chef en perspectief bood het Rotter damse archief hem daardoor niet. In 1907 was hij er tot adjunct-archiva ris bevorderd, doch in 1916 haalde prof. Fruin hem als chartermeester naar het Algemeen Rijksarchief, waar hij werkzaam werd gesteld aan de, toenmalige, vijfde afdeling (Koloniale archieven); in 1922 kwam hij als rijksarchivaris aan het hoofd van de eerste afdeling Staten-Generaal tot 1796), waarbij iin 1924 tengevolge van de bezuiniging de afdeling Kolo niale archieven werd gevoegd. En toen prof. Fruin met het einde van 1932 ten langen leste zijn ambt neerlegde, werd Bijlsma, nadat de candi- daat van Fruins voorkeur zich niet beschikbaar had gesteld, met zijn instemming tot de hoge functie geroepen. Van begin 1933 tot het einde van 1945, toen de leeftijdsgrens aan zijn ambtelijke loopbaan een einde stelde, heeft hij als zevende in de rij der algemene rijksarchivarissen het rijksarchiefwezen geleid. Bijilsma's bijna 43-jarige archiefcarrière valt dus, in voortdurende stijging, uiteen in drie perioden, waarvan merkwaardigerwijs de eerste, de Rotterdamse, en de laatste, die van het algemeen-rijksarchivariaat, even lang waren, door de middelste (19161932) in duur wat overtroffen. En het wil mij met Graswinckel1voorkomen dat wij daarvan de eerste de gelukkigste mogen achten. De gelukkigste vooreerst, omdat hij in Rotterdam kwam tot de ontplooiing van zijn gaven en er prettig en vruchtbaar werkte, maar ook omdat hij daar in en door beider werk vond haar, die zijn vrouw geworden is en wier vroegtijdig verscheiden hem een slag toebracht, die hij nooit geheel te boven is gekomen, mej. Alting Mees, die jarenlang archiefsprokkels over oude kunst en nijverheid van Rotterdam verzameld heeft, die in de N.R.C. werden gepubliceerd. Ook zelf had Bijlsma reeds spoedig na zijn ambtsaanvaarding verwonderlijk snel had hij zich ingewerkt de vrudhten van zijn welversneden pen in feuilletons in dat blad bekend gemaakt. Vooral de handelsgeschiedenis der Maasstad had zijn belangstelling. In het Rotterdamsch Jaarboekje en in Nijhoff's Bijdragen verschenen in die jaren tal van op uitgebreid archiefonderzo'elk gebaseerde artikelen, die het materiaal hebben geleverd voor zijn boek Rotterdam's Welvaren 15501650, dat in 1918 bij Nijhoff uitkwam. Een meer economisch geschoold historicus zou het geldt voor meer publicaties op dit terrein! de opzet anders maken, maar bij een breder publiek, waarvoor de schrijver het blijkens het Voorwoord bestemde, zal het boek stellig de waardering hebben gevonden, waarop hij hoopte, een waardering, die ook de vakman hem niet onthoudt.2) Naast deze rijke oogst van historische arbeid in de Rotterdamse archie ven ontbreekt echter het vakwerk niet. Met name de bewerking van de archieven der door het groeiende Rotterdam geannexeerde gemeenten: Delfshaven, Kralingen, Chariots en Katendrecht, was hem opgedragen, 29 en in een tweetal in 1909 versdbemen inventarissen heeft hij hun inhoud beschreven. Aan het Algemeen Rijksarchief gekomen, nam het inventa risatie-werk hem meer in beslag. Een gaaf geheel van historische arbeid, als in zijn Rotterdamse jaren, heeft Bijlsma, ik meen te mogen vermoeden niet zonder verdriet, althans naar buiten niet nagelaten, al hebben de leden van het Haagsch Historisch Gezelschap en andere verenigingen de vruchten van zijn „recherches", zoals hij het eens noemde, mogen genie ten. In de Verslagen reeds over 1916 echter begon de reeks inventarissen van de West-Indische archieven, in 1920 door die van Suriname afge sloten. Toen hem, in 1922, het beheer der Generaliteitsarchieven was opgedragen, vroeg moeilijker werk zijn aandacht; de beschrijving van de archieven der Geünieerde en Nader-Geünieerde Nederlandse Provinciën 15761588 (Verslagen 1926) was daarvan het resultaat. Ook in het Archievenblad (jg. 32, 33, 45) plaatste hij in die jaren, behalve enkele boekbesprekingen, bijdragen, waartoe deze inventarisatie-arbeid hem de stof had verleend. Verder heeft met name het archief-Fagel hem bezig gehouden. De boven vermelde samenvoeging van Generaliteits- en Koloniale archieven bracht hem nog eenmaal op overzees, dit keer op Oost-Indisch, terrein.3) In 1927 brachten de Verslagen de inventarisatie van de archie ven der Compagnieën op Indië 15941603, een heel wat aantrekkelijker materiaal dan de bovengenoemde West-Indische uit het begin zijner Haagse werkzaamheid, en dat hem sterk aan de aanvang van zijn auteurs- loopbaan zal hebben herinnerd. In deze jaren genoot hij ook de voldoening zijn ambtswerk tot voor het Vaderland nuttige resultaten te zien leiden: de aanspraken op de.souve- reiniteit over het Zuidzee-eilandje Miangas, die aan Nederland werden betwist, werden op grond van de door den Rijksarchivaris aangevoerde argumenten door het Internationale Hof van arbitrage erkend. Ik kom thans tot het moeilijkste deel van mijn taak. Graswinckel heeft in zijn reeds eerder aangehaald afscheidswoord de periode van zijn alge meen-rijksarchivariaat als zonder tegenspraak de moeilijkste genoemd. Moet men thans, bij het opmaken van de definitieve balans, verder gaan, zover misschien haar de minst geslaagde te achten? Ik weet dat velen zo denken, maar ik aarzel het uit te spreken. Bijlsma was stellig bij al zijn gaven geen kracht-figuur zijn ietwat fin de siècle mentaliteit stond hem stellig in den weg maar een oordeel over hetgeen hij, vóór en na '40 als Algemeen rijksarchivaris heeft gedaan en gelaten durf ik niet uitspreken. En dat niet uit deferentie voor onze langjarige relaties, maar eenvoudig omdat ik niet dan slechts vage notie heb van de moeilijkheden, waar voor hij in die jaren heeft gestaan. Ik weet niet de details van zijn ver houding tot „het departement" in zijn wisselende leiding (waar trou- 1) Zie Ned. Archievenblad 1945/46 p. 109. 2) Er zij aan herinnerd dat Bijlsma zijn omvangrijk aantekeningen-apparaat aan het Rotterdamse Gemeente-archief schonk, waar het aan studerenden veel dienst heeft bewezen. 3) Over Indische dingen schreef B. ook nog in Archievenblad 33 en 35, en ook in andere tijdschriften.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1948 | | pagina 19