148
lood verdrongen door inkt. Schr. geeft bij afbeeldingen een overzicht
van de verschillende soort .prikken" en tracht aan de hand van mss. in
de Dombibliotheek te Keulen, San-kt Gallen en te Tours de techniek te
ontdekken, die daarbij werd gebezigd.
Behalve deze bevat de jg. 1946 van Speculum nog tal van artikelen
van algemeen of speciaal belang, waarvan echter hier geen melding kan
noch behoeft te worden gemaakt.
De inaugureele rede, waarmede dr. D. Th. Bnklaar 30 Sept. 1946 het
ambt van gewoon hoogleeraar in de Algemeene en Vaderlandsche Geschie
denis aan de Utrechtsche universiteia heeft aanvaard, verdient de aan
dacht der archivisten om een dubbele reden. Want niet alleen geeft zij een
knap overzicht van de problemen, die hierbij rijzen: de oorsprong der
marken, het ontstaan.van de rechtsmacht der bisschoppen, de ministeria-
liteit, de geschiedenis der staten van de gewesten, het ontstaan van
steden en stadsinstellingen, problemen, voor ons van het uiterste gewicht
zij releveert ook het aandeel, dat onze vakgenoten daarbij hebben
gehad. Ten aanzien van menig onderdeel wordt de naam van oudere en
jongere Nederlandsche archivisten met eere genoemd. Een beknopt over
zicht lijkt ons dan ook hier zeer wel op zijn plaats.
Terwijl met name door Duitsche historici (Maurer, von Gierke) werd
aangenomen, dat de marken ontstaan zouden zijn in overoude tijden, toen
het communale bezitsrecht van den bodem hoogtij vierde, stonden Fustel
de Coulanges en de Weensche hoogleeraar Dopsch de meening voor, dat
geenszins in een overoud verleden, maar in de middeleeuwsche economi
sche verhoudingen de oorsprong der marken moet worden gezocht. „De
eer, de nieuwe inzichten betreffende marken het eerst en duidelijkst in ons
land uiteengezet en daardoor ter overwinning gevoerd te hebben, komt
onbetwistbaar den oud-rijksarchiviaris in Gelderland en voorzitter der
Vereeniging voor de Rechtsbronnen Martens van Seven-
h oven toe". Behalve hofmarken, wees hij in Gelderland nog een jon
ger soort aan, eveneens grondheerlijk, ontstaan op de woeste gronden,
die uit hoofde van het regaal van den landsheer waren gekomen; daar
naast bracht hij de zgn. boschmarken aan het licht. Verder: „vernietigend
voor den gedroomden communalen heilstaat van ons verre voorgeslacht
is het door Slicher van Ba th geleverde bewijs, dat de oudste mar
ken in Oost-Nederland pas in de dertiende eeuw uit economische nood
zaak ontstaan zijn En ten slotte: „Nederland levert geduchte argumen
ten voor de leer, dat er vóór de twaalfde eeuw nergens in Europa marken
ontstaan zijn. Bij ons lijkt die geboorte nog wel een eeuw later te vallen".
Ten aanzien van het ingewikkelde en veelomstreden vraagstuk van de
149
bisschoppelijke rechtsmacht schijnt G. J. ter Kuile Jr. het verlossende
woord te hebben gesproken toen hij de basis daarvan zocht niet in een
geconstrueerd hertogelijk gezag, maar in de historisch gegeven prefec
tuur, een door den koning vergeven ambt, dat erfelijk was in het bekende
gravengeslacht, waartoe bisschop Ansfried behoorde.
De ministerialiteit, waaraan de groote namen van Oppermann, Gosses
en Ganshof zijn verbonden en waarover zooals men weet prof. Enklaar
enkele jaren geleden een even rijke als beknopte studie heeft gepubli
ceerd, heeft geen Nederlandschen archivaris tot speciale bestudeering
verlokt. Maar ook hier leverde onze landgenoot Martens een belang
rijke bijdrage toen hij vóór buitenlandsche auteurs uit Zutfensche bron
nen de figuur der zgn. vrije dienstlieden, aan den vorst als lands-, niet
als hofheer onderworpen, aan het licht bracht. Het probleem der minis
terialiteit, dat in het middelpunt der standengesohiedenis staat, zij dien
genen onzer vakgenoten, wier arbeid overblijfselen hiervan op het spoor
brengt, bijzonder aanbevolen. Zij zullen kunnen bijdragen tot opheffing
van den achterstand onzer kennis hieromtrent bij die buurvolken, met
name van onze Belgische broeders, die het tot stand komen van een
samenvattend werk hierover tot nu toe heeft belet.
Ook de geschiedenis van de Staten der gewesten is alleen voor Gronin
gen afdoende'onderzocht,, en wel door Ferms ma, merkwaardig wei
nig voor een land, waar de ontwikkeling der middeleeuwsche staatsvor
men uitgeloopen is op de standenrepubliek der Hoogmogende Heeren
Staten. De jongste theorie hierover, door prof. Imminik voor het Neder-
sticht ontwikkeld, die een parallel vindt in het ontstaan van het Parlement
uit den raad des Konings, kent aan de instelling een landsheerlijken oor
sprong toe, al is ook hij van meening dat zij in de latere middeleeuwen
hun monarchale afkomst meer en meer verloochenden en tegenover den
landsheer kwamen te staan. Als informateurs of als auteurs zullen ook
de Nederlandsche archivarissen aan de oplossing van dit uiterst belang
rijke probleem belangrijk aandeel kunnen hebben.
Ten slotte behandelt de hoogleeraar het probleem, dat van alle zoo
niet het belangrijkste, dan toch zeer zeker het aantrekkelijkste is ook in
ruimer verband, n.l. dat van de institutioneele geschiedenis dei' steden.
Hij aanvaardt ten aanzien van het ontstaan ervan de leer van Pirenne,
al moet men daar uiteraard voor Noord-Nederland wijzigingen in aan
brengen. Maar ook als aanvankelijk andere factoren bij haar ontstaan een
rol speelden domaniale bij Delft, marke-inrichting bij Groningen
hebben ook daar economische factoren bij haar ontwikkeling den door
slag gegeven. Met name de herkomst der schepenbanken in de Noord-
Nederlandsche steden voortzetters der landschepenen, als S. Muller
voor Utrecht, Ol de welt voor Amsterdam heeft gedacht, dan wel
nieuwe en stedelijke instelling verdient de bestudeering, en „een
gedetailleerd onderzoek is nbg noodig om dit vraagstuk definitief op te
lossen". Ook hier wacht onze ambtgenoten, die daarvoor voelen, een taak.
Prof. Enklaar heeft nagelaten 'het is de eenige aanmerking die ik
1NSTITUTIONEELE GESCHIEDENIS EN HET ARCHIEFWEZEN.