136
tuigen. Tegen het einde van zijn ambtstijd zijn de gevolgen hiervan niet
verborgen gebleven. Maar diezelfde vasthoudendheid werd in zijn begin
selen tot principialiteit; aan zijn vooruitstrevend-liberale denkbeelden, zijn
vrijzinnig-christelijke geloofsovertuiging hield hij vast en beleed ze gaarne
en zonder terughouding. Vasthoudend was hij -ook in zijn vriendschappen;
hier past het woord trouw. Gastvrijheid, hartelijkheid en dankbaarheid
voor wat hij van vrienden ontving kenmerkten zijn omgang. Voor zich
zelf eischte hij weinig, maar voor de opleiding zijner kinderen, voor veler
lei ideëele belangen wist hij zich offers te getroosten en hij bracht ze
gaarne. Zijn studeerkamer was sober, zijn kleeding desgelijks; zijn op
treden, stem en manieren kenmerkten den man van beschaving en gees
telijke qualiteit".
H. P. COSTER,
Op 26 Juni 1945 overleed te Utrecht de oud-archivaris van die
gemeente, dr. W. C. Schuylenburg. Met hem ging wederom een van de
oude garde der archivarissen heen.
Wilhelmus Cornelis Schuylenburg werd als zoon van den zee-officier
Cornelis Schuylenburg en Catharina Christina Dutilh op 2 October 1875
te Vlissingen geboren. Vóór hij 2 jaren oud was, kwam zijn vader met
het s.s. Frisia in de Golf van Biscaye om en toen later zijn ouder broertje
eveneens overleed, bleef hij alleen met zijn moeder achter. Deze omstan
digheden schiepen een bijzonder sterken band tusschen de moeder en den
zoon, die ongehuwd zou blijven en haar levenslang zij overleed in
hoogen ouderdom slechts enkele jaren vóór hem met groote toewijding
en teederheid zou omringen. Een buitenstaander meent begrepen te heb
ben, dat de moeder in deze combinatie domineerde, waaruit vermoedelijk
voor een deel het karakter van den zoon verklaard zal kunnen worden.
Toen zijn gymnasiumtijd aangebroken was, vestigden beiden zich te
Leiden, waar de jonge Schuylenburg vervolgens rechten ging studeeren.
,,Op het gymnasium verwachtte ieder iets bijzonders van hem, vooral in
het vak der geschiedenis. Maar zijn studie aan de universiteit heeft, naar
het oordeel van een der Leidsche hoogleeraren, die hem niet alleen als
leerling, maar ook overigens goed kende, niet aan die verwachtingen
beantwoord. Hij was een middelmatig student, die teruggetrokken leefde
en zijn leermeesters teleurstelde. Eerst op het laatst van zijn studie heeft
hij zich aangegrepen en zijn promotie (op stellingen) was dan ook
bepaald goed. Mr, Schuylenburg vervolgt Muller, van wien boven
staande karakteristiek afkomstig is heeft zich, naar het schijnt, veel
opgehouden met philosophische studiën; het kan dus (sic!) niet verwacht
worden, dat hij van ouds bepaalde vocatie heeft voor het archiefwezen.
137
Toch hebben zijn geschiedkundige aspiratiën hem thans gebracht tot den
wensch om zich zeer bepaald aan dit vak te wijden."
Van de 9 sollicitanten naar de betrekking van „ambtenaar, belast met
het rechtskundig onderzoek ten behoeve der gemeente-administratie" werd
hij dan ook 15 Januari 1900 benoemd en als zoodanig aan het gemeente
archief verbonden en noch Muller, noch de benoemde zelf hebben daar
ooit spijt van gehad. Eenige jaren later werd de lang-ademige titel ver
anderd in dien van chartermeester.
Opvolger van Overvoorde, Joosting, Acquoy kwam ook Schuylenburg
onder de directe en strenge leiding van een figuur als Muller, onbetwist
grootmeester der nederlandsche archivarissen, die niet alleen zijn merk
op het geheele archiefwezen zette, maar ook het utrecbtsche Rijks- en
meer nog het Gemeentearchief tot voorbeeldige instellingen in den lande
maakte. Het was niet altijd aangenaam onder zoo'n voortjagenden, prik
kelbaren potentaat als Muller was, werkzaam te zijn. De traditie en de
nog levenden van zijn vroegere ondergeschikten zijn daar om te getuigen,
in welk een nerveuse stemming op beide archieven gewerkt werd en wat
een weldadige ontspanning over allen kwam als de meester op vacantie
was. Schuylenburg behoorde tot de weinigen, die Mullers optreden niet
te zeer uit het evenwicht bracht. Hij bezat een aangeboren, beminnelijke
voornaamheid, een rustige beheerschtheid, die ontwapende en tegelijk
afstand schiep. De verhouding tusschen deze twee zoo contrasteerende
naturen moei toch wel goed geweest zijn, anders is het moeilijk denkbaar,
dat de jongere achttien jaren lang het ambt van chartermeester onder den
utreohtschen archivaris is kunnen blijven bekleeden. Daar kwam bij, dat
hij zich finantieel kon veroorloven, de toenmaals uitermate slecht gesala-
riëerde betrekking zoo lang te blijven waarnemen, zonder ooit naar elders
te solliciteeren. Ook ple.it voor de dragelijkheid der verhouding, dat Schuy
lenburg van 19081922 secretaris is geweest van de Vereeniging tot uit
gave der bronnen van Oud-Vaderlandsch Recht, waarvan Muller voor
zitter was. Maar voor een bestuursplaats van het Historisch Genootschap
heeft hij zich nooit laten vinden, omdat hij zooals hij mij meermalen
verklaarde niet -ook daar „het knechtje van Muller" wilde zijn. Iets
van den druk, die de groote man op zijn omgeving uitoefende, ondervond
Schuylenburg toch blijkbaar ook.
In zijn langdurige chartermeesters-periode heeft hij, tot groote tevreden
heid van zijn chef en het gemeentebestuur, op eigen verantwoordelijkheid
honderden juridisch-hisborische rapporten uitgebracht en alle droegen,
als al zijn werk, de kenmerken van groote grondigheid en voornamen,
verzorgden vorm. In zijn laatste jaarverslag (1918) schreef Muller, die
een streng, eerder tot kritiek dan tot lofprijzing geneigd rechter was,
over Schuylenburgs werk: „het groote nut der rechtskundige onderzoe
kingen .in het archief, ook voor de finantiën der gemeente, is sedert lange
jaren zoo duidelijk gebleken, dat het geen oogenblik te vreezen is, dat
deze tak van dienst nu op den duur weder verwaarloosd zal worden;
IN MEMORIAM Dr. W. C. SCHUYLENBURG