134
uitgesproken op historische rechten. „Voormalige" dorpen, die bij deze
huidige stedelijke ontwikkeling „voormalige" steden of stadjes inmiddels
in belangrijkheid stellig overvleugeld hebben, omdat deze eersten zich tot
gevestigde centra van industrie ontwikkeld hebben, zullen ten onrechte
volgens de vigeerende rangorde tot de 2e klasse-gemeenten blijven behoo-
ren. Het beheer van nieuwere archieven, die de neerslag zijn van uitge
breide bemoeiingen van een modern stadsbestuur, vordert een hieraan
evenredige uitgebreidheid van inzicht in een juiste ordening der talrijke
bescheiden alsmede een vlot functioneerend, efficiënt uitleen- en ter-
inzage systeem. Zou het dan niet redelijk te achten zijn ik beperk mij
tot deze twee argumenten dat, waar zulk een intensieve arbeids
prestatie verlangd wordt de gemeenten, die een zoodanig archief bezit
ten, in de bestaande klasse-,indeeling op een rang gebracht worden over
eenkomstig de belangrijkheid hunner nieuwere archieven, op grond van
argumenten, die in hun soort maatgevend zijn voor een indeeling in de
le of 2e klasse, zooals eertijds de „historische" argumenten bepalend zijn
geweest voor de huidige classificeering? Het is een perspectief, hetwelk
ook al zullen er nog wel jaren mee gemoeid gaan totdat de beoogde
wijziging in de archiefwetgeving zal zijn bereikt eveneens behoort
tot de agenda der vernieuwingen in de archieftaak.
De in dit betoog geciteerde beoordeeling van den Algemeenen Rijks
archivaris zou ik als besluit willen vasthouden voor de toekomstige betee-
kenis van het Nederlandscih afchiefwezen, met name van het gemeente
lijk archiefwezen. Wie de practijk heeft van het beheer van nieuwere
archieven naast de oudere kom't tot de vaste overtuiging, dat het
in het belang der functioneerende overheidsorganen en in het belang der
moderne wetenschappen en der geschiedenis is de „nieuwe archieven
zonder uitstel onder het beheer van den archivaris te brengen. De examen-
eischen dienen gewijzigd. Het moet mogelijk worden, dat ook aan archief-
depóts, waarin talrijk „nieuw" archief is ondergebracht, stage kan
geschieden voor dit onderdeel van het examen. De „Handleiding" moet
in dit verband herzien en uitgebreid worden met de behandeling van
systemen van modern archief-classificatie. De belangstelling voor het
archiefwezen zal door moderniseering in de toepassing van art. 15, le lid,
ongetwijfeld van de zijde van studeerenden en instellingen, die onder
zoekingen willen doen of rapporten doen opstellen over meer actueele
vraagstukken, waarvoor het raadplegen van geordende en geïnventari
seerde nieuwere archieven noodzakelijk is, toenemen. Op deze wijze wordt
'het archiefwezen uit zijn eng historisch dwangbuis gelicht en tot nut
gebezigd van actueele vraagstukken. De practijk bewijst, dat de archief-
taak een sociale inslag krijgt, hetgeen de uitoefening ervan niet anders
dan ten goede kom't. Wezenlijk is, dat de „nieuwe archieven" een gelijk
berechtigde positie naast de oudere moeten gaan innemen.
Heerlen, 18 October 1946.
Drs. L. E. M. A. VAN HOMMERICH.
135
NEKROLOGIEËN
Onze ambtgenoot Joosting, wiens overlijden, op vrij hoogen leeftijd, in
den lateren bezettingstijd viel, dient ook in dit tijdschrift herdacht te wor
den. Het kan kort Zijn, daar zijn ambtelijke loopbaan en wetenschappe
lijke verdiensten uitvoerig en voortreffelijk geschetst worden in de biogra
fie, die mr. S. J. Fockema Andreae voor de Levensberichten van „Letter
kunde" geschreven 'heeft. Wat zijn ambtelijke loopbaan betreft, jarenlang,
van 1897 tot 1913, is hij rijksarchivaris in Drente geweest; hij heeft de
voldoening gesmaakt vrijwel den ganschen inhoud van zijn depót naar de
beginselen der Handleiding geordend en geïnventariseerd te hebben.
Zijn inventarissen verschenen bovendien in druk. Op zijn Drentsche
ambtsperiode is een Groningsche gevolgd, die niet op gelijke successen
heeft kunnen bogen; integendeel, zij werd zelfs, in 1924, ontijdig afge
broken. Naast zijn ambtswerk heeft Joosting ook velerlei wetenschappe
lijk werk tot stand gebracht, waarvan hier alleen de bekende, met mr. S.
Muller Hzn. ondernomen groote bronnenpublicatie betreffende de geschie
denis der kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht in de Middel
eeuwen en zijn aandeel aan den Geschiedkundigen Atlas van Nederland
genoemd mogen worden. Een zeer werkzaam leven derhalve; ook een
geslaagd leven en één, dat hem in ambtswerk en wetenschap volledige
bevrediging geschonken heeft? Die vraag kan helaas niet zonder meer
bevestigend beantwoord worden. Aan Joostings natuur waren kanten,
die den omgang, vooral met zijn naaste medewerkers, zeer moeilijk konden
maken en bij dezen geen aangename of dankbare herinneringen hebben
achtergelaten.
Toch zou het onbillijk en onjuist zijn alleen daarop den nadruk te leg
gen. Immers bij anderen, buiten de zuiver ambtelijke omgeving, heeft Joos
ting andere indrukken gewekt en andere herinneringen nagelaten. Aan één
van hen, die jarenlang vriendschappelijk met Joosting heeft omgegaan,
den Groningschen hoogleeraar dr. J. Lindeboom, zij daarom hier tot slot
het woord gegeven: „De persoonlijkheid van Joosting in enkele lijnen te
'teekenen is niet eenvoudig, wanneer men waarheid en billijkheid wil
betrachten en daarbij in acht moet nemen dat velen, die dit lezen, den
overledene niet meer, althans niet in functie, hebben gekend. Wie over
Joostings persoon, karakter en optreden schrijft, dient onderscheid te
maken tusschen den ambtenaar-archivaris en den mensch. In eerstge
noemde kwaliteit had hij moeilijke kanten, die afstootend werkten, met
name in den omgang met ambtgenooten en personeel. Een zekere eigen
zinnigheid, zoo niet koppigheid stonden hem in den weg; hij kon lastig
zijn, voor alles er aan vasthoudend eigen weg te volgen en eigen plan
nen te volvoeren, ook al zou soms het belang van den dienst daarbij in
het gedrang komen waarvan hij dan ook weer moeilijk was te over-
IN MEMORIAM Mr. J. G. C. JOOSTING