66
HET OUD-ARCHIEF EN DE SCHEPENBIBLIOTHEEK
VAN BREDA IN VROEGER EEUWEN.
Na het neerleggen van de betrekking van archivaris der gemeente
Breda 'kwam het mij gewenscht voor de aanteekeningen, die ik over het
beheer van het archief van de 16e tot de 20e eeuw gemaakt had, te orde
nen tot een 'overzichtelijk geheel. Wat hier geboden wordt, maakt geen
aanspraak op volledigheid; wie rekeningen, notulen en resoluties door
loopt, zal ongetwijfeld nog wel iets vinden, dat van zijn gading is. De
spaarzame gegevens, die ik vooral in de rekeningen aantrof, kunnen ech
ter een algemeen beeld geven van de zorg voor het archief in vroeger
eeuwen, 4
De stad Breda heeft van de 16e eeuw af onder haar burgers verschil
lende mannen geteld, hetzij in overheidsdienst of in een vrij beroep werk
zaam, die uit praktische overwegingen en historischen aanleg zich veel
vuldig met de in het stedelijk archief bewaarde documenten hebben bezig
gehouden. Dat geldt vooral voor den secretaris Johan van de Corput en
de griffiers Adriaan Havermans en Johan van Vliet.
Het ambt van griffier 'dagteekent uit de tweede helft van de 16e eeuw;
het omvatte in hoofdzaak dezelfde werkzaamheden als dat van secretaris.
Er bestond nog geen scheiding tusschen administratie en justitie. Van de
Corput was niet alleen secretaris van de stad, maar ook van de Hoofd
en Leenbank van Stad en Lande van Breda. Van Vliet noemde hem
daarom in het nader aan te halen request van 1663 „secretaris van
Stad en Lande". In 1560 deed mr. Jan afstand van zijn ambt, dat toen
gesplitst werd. Zijn oudste zoon Bartholomeus werd griffier of binnen-
secretaris; Nicolaas, de jongste zoon, buiten-secretaris. Dit laatste was
geen erg belangrijke functie en omvatte voornamelijke het expediëeren
van akten van vrijwillige rechtspleging.2) Het feit, dat de secretaris en
later de griffier de zaken van schepen- en van Hoofdbank beide te ver
zorgen had, weerspiegelt zich in het archief. Het protocol van inter
locutoire vonnissen (15481794) bevat uitspraken, zoowel van het eene
als het andere college; het protocol van verbalen van commissarissen uit
het college van schepenen (16991806) behelst ook verbalen van de
Hoofdbank.
Johan van d e Corput was al in 1515 substituut-secretaris
en in 1539 is hij zijn schoonvader mr. Hendrik Montens als secretaris
opgevolgd. Hij bekleedde het ambt tot in 1560, toen hij ten behoeve van
zijn beide zoons aftrad. 3) Van eenige historische belangstelling blijkt niet
veel; wel heeft hij afschriften van oorkonden gewaarmerkt, die nu in het
67
„Out Keurboeck" berusten, hetwelk een combinatie van cartuiarium en
keurboek is. De oudste gedeelten van het keurboek zijn door hem ook
samengevoegd; later is dit deel 'door Havermans met andere stukken ver-
eeniigd en opnieuw gebonden.
Hetgeen hij aan geschriften heeft nagelaten, betreft doorgaans zaken
van praktisch belang, die de administratie raken. Daar is b.v. de kwestie
van uitsohrijfbrieven, een mogelijk uit Antwerpen overgenomen instelling.
Blijkens de Costumen van deze laatste stad mocht een poorter, die bui
ten Antwerpen maar binnen het Kwartier van dien naam woonde en
elders in rechten werd betrokken door bezetting of een andere wijze van
rechtsingang, brieven van de stad Antwerpen doen uitschrijven, tenge
volge waarvan ten overstaan van de Wet van Antwerpen geprocedeerd
moest worden.4) De stad Breda heeft die uitschrijfbrieven ook gekend.
In 1529 is daarover tusschen burgemeesteren en den drossaard geschil
ontstaan; als oud-secretaris heeft Van de Corput die kwestie weer opge
rakeld en met zijn irriteerend lastige hand op schrift gesteld, wat in dezen
gebruik was.5
Al in de 15e eeuw werden de privileges in een kist in de Groote Kerk
bewaard, in de „stads comme". De rekening van 1495 vermeldt nl. een
uitgaafpost van 3 oort „om op te breken een slot van der stad comme, die
staet in de kercke". Die plaats leek zoo veilig, dat ook derden met spe
ciale toestemming van den magistraat daar hun schatten wel eens depo
neerden. Op 13 October 1555 verscheen nl. heer Jan van Renesse voor
schepenen van Breda en stelde hen in kennis van het feit, dat graaf Hen
drik III van Nassau hem indertijd als drossaard van Breda een charter
van 6 Januari 1532 inzake armenbedeeling had toevertrouwd, met den last
voor dat stuk een zoo goed mogelijke bewaarplaats uit te kiezen.6) Na
meer dan twintig jaren herinnert hij zich, dat hij „nyet en weet ennige
plaetse oft hant, dair die sekerder soude bewairt mogen worden dan in
der stadt van Breda comme ende secreet, staende binnen de earner in de
kercken van Breda." Temeer was dat het geval, omdat de kerkmeesters
van de bewuste kamer een sleutel hadden en men de deur van die kamer
door moest „eer men totte comme voirs. comen mach". Van de kist zelf
bestonden nog vijf sleutels. Het verzoek van heer Jan van Renesse werd
toegestaan en het privilege in een omhulsel van blik aan de zorgen van
den magistraat toevertrouwd.7)
Een iets later bericht, van 15 Februari 1566, laat ons zien dat de vijf
sleutels bij leden van het stadsbestuur berustten en niet bij de kerk
meesters. Elke sleutel had een eigen kenmerk: „Peter van Barle, thien-
man, den sluetel sonder kerff; Jan van de Wouwer, borgemeester, den
sluetel met eenen kerff! Gheryt van den Broeck, soepen, den sluetel met
1) Een woord van bijzonderen dank en erkentelijkheid zij hier gebracht aan Pater
Placidus O. M. Cap. Het denkbeeld om deze publicatie te ondernemen en meer dan
een curieuse passage zijn het resultaat van de gesprekken, die wij gedurende twee jaar
over de plaatselijke geschiedenis van de stad onzer inwoning van tijd tot tijd hebben
kunnen houden.
2) J. B. Christijn, Generale costumen van Brabant (Antwerpen, 1682), II blz. 837.
3) G. A. Breda: Officiaalboek 15131599, fol. 33 vs., 85.
4) Rechten ende costumen van Antwerpen (Ceulen. 1660), blz. 61.
5) G. A. Breda: No. 2210 (Coll. Havermans). fol. 151 e. v.
Het stuk is gedrukt bij Th. E. van Goor, Beschrijving der stadt en Lande van
Breda ('s-Gravenhage, 1744), blz. 481 no. 66.
T) G. A. Breda: Register van acten-magistraal 15431577, fol. 74 vs. Zie voor de
„comme" ook Stadsrekening 1495, blz. 41.