96
in hoofdtrekken van den inhoud, de dateering, enz. Maar dan moeten die
ook niet uitgaan boven het voor een beginneling normaal-moeilijke in die
materies en daarom acht ik o.m. de nos. XII en XIII te eenenmale onge
schikt gekozen. Om van de typisch-Geldersche termen nog maar te
zwijgen: den „maarschalk" St. Anthonius komt zelfs een le-klasser in
zijn geheele opleiding M-iddeleeuwscbe Kerkelijke Instellingen ternauwer
nood tegen, en als diezelfde heilige dan in de dateering van no. XIII nog
„confessor" genoemd wordt en dat charter desalniettemin op Vrijdag na
17 Januari (Anthonius abt) en niet op 16 Juni gesteld moet worden, dan
verzeilt men wel ver buiten de eenvoudigste grondbeginselen der chrono
logie, waarmee men een beginneling toch uitsluitend behoort lastig te
vallen.
Nos. VII en VIII (waarom beide opgenomen?) geven met hun
enkele post -geen goed beeld van een middeleeuwsch rekeningblad
(evenmin trouwens als nos. Vla en Xb van B. en O.).
No. XXIV mag de verdienste hebben, een goed en duidelijk schrift
specimen te zijn en bovendien nog de attractie van de handteekening van
Willem den Zwijger en het (onherkenbare!) opgedrukte signet: qua
inhoud is het wel een zeer ongelukkig voorbeeld te noemen.
Op dezelfde wijze kan het wellicht velen als een verdienste voorkomen,
dat ons hier ook iets over de familieverhoudingen in den kring van De
Ruyter geboden wordt: ik acht no, XLVII alweer geen gelukkige keuze
wat den inhoud betreft: het bijschrift van later datum maakt dezen, waar
over men bij de lezing naar hartelust heeft kunnen puzzelen, eerst duide
lijk voor den eenigermate geroutineerden lezer, maar voor een beginneling
in het vak
In het algemeen vind ik, dat Brouwer zich bij de keuze der stukken
wat te weinig heeft laten leiden door „het karakter van het handschrift
en wat te veel „plaats ingeruimd (heeft) voor enkele (sic) interessante
en historisch belangrijke schrifturen", om de termen van zijn voorbericht
te bezigen. Hierdoor heeft het geheel iets tweeslachtigs gekregen, waar
bij de palaeographie naar mijn smaak .ietwat in het -gedrang kwam.
Leidde deze concessie aan het bij uitstek historisch belangrijke docu
ment reeds tot de consequentie, dat b.v. aan het vonnis van Balthazar
Gerardt (in den inhoud formeel omschreven als „een vijftal vonnissen,
waarbij dat van B.G.") vier gelijksoortige facsimilé's werden gewijd, de
niet altijd -geheel doordachte keuze van stukken bracht nog een ander
bezwaar mede. Wat B. en O. juist hebben willen vermijden: het opnemen
van in origineel formaat altezeer van dat van den atlas afwijkende schrif
turen, is hier blijkbaar juist zonder scrupules toegepast. Al zijn geen
afmetingen der origineelen opgegeven, -men concludeert gemakkelijk, dat
vele stukken vrij sterk verkleind zijn -gereproduceerd, wat aan de duide
lijkheid soms groote afbreuk doet (ik noem de nos. VII, VIII, XIV,
XVII, XXII en XXXII).Juist een beginneling heeft behoefte aan een
duidelijk voorbeeld en wordt dit bovendien -over het geheel wel tenvolle
bevorderd door het hier toegepaste systeem van p-hotocopieën op kunst
drukpapier? Ik waag het te betwijfelen (vgl. bv. nos. XII en XIII!) en
97
op gevaar af van in dezen erg conservatief te heeten, moet ik bekenneil.
B. en O.'s reproducties zeker niet minder duidelijk te vinden!
De transscripties. Een groot gedeelte der 53 voorbeelden -heb ik bij het
palaeogr-aphisch onderricht aan een volontair doorgewerkt en laat ik aan
stonds zeggen: ernstige omissies in de overzetting ben ik niet tegenge
komen.1 Maar toch heb ik -ook hier bedenkingen.
Deze betreffen allereerst een eenigszins principieel -punt, dat niet alleen
voor dezen atlas geldt: ik bedoel -de overzetting van i j al of niet met
punten. Met -het philologisch probleem, -dat ij en y wezenlijk te onder
scheiden zijn (ik denk aan het Friesc-h!), hebben wij hier uiteraard niet
te maken. Evenmin is rekening te hou-den met het feit, dat voorheen zoo
wel als thans niet ieder steeds de puntjes op -de i (en de ij!) zette. Zelfs
voor de uitgave van middeleeuwsche stukken schrijven de Regels van het
Historisch Genootschap in dezen behoud van de schrijfwijze van het
handschrift voor (32 sub b): des te meer geldt zulks voor een handlei
ding voor beginnende palaeographen, waarbij men in den letterlijken zin
des woords „over een punt of een komma" beho-ort „dood te vallen."
Als eenig criterium mag -dan o-ok m.i. gelden: heeft het origineel puntjes
op i j> ja °f neen; in bet eerste -geval transscribeere men ij, in het
tweede y, waarbij dan de y als noodoplossing te aanvaarden is voor -de
als regel in het zetsel niet beschikbare i -f- j zonder punten en de ij voor
-i -J- j met tezamen één punt. Tegen dit principe nu heeft Brouwer m.i.
op al te groote schaal -gezondigd. Ik weet, dat het moeilijk is in dezen con
sequent te zijn en dat correctie zonder fouten tot de allervroomste wen-
schen blijft behooren, maar men krijgt niet den indruk, dat samensteller
en correctrix hier met voldoende ernst gestreefd hebben naar zoo foutloos
mogelijke transscripties. Voorzoover ik kan nagaan wisselen y en ij
geheel systeemloos -af -ter vervanging van de in het origineel gebruikte
ij en y -of y en ij op bijna iedere pagina.
Ook over de hoofdletters zou iets zijn op -te merken: wat is -b.v. op
plaat II het verschil tusschen de „s" van „sien" in regel 2, de „S" van
„S-tuuezant" in regel 6 en de „s" van „s-tuuezant" in re-gel 10?
Aan slordige lezing of correctie zijn een zeer groot aantal onnauw
keurigheden in de trans-scripties te wijten, waarvan ik alleen een aantal
der meest markante noem:
plaat I, reg. 14 monnike i.p.v. monike;
plaat IV, reg. 1 filius i.p.v. filius;
reg. 30 (waarom zijn in lange stukken -de re-gels niet genummerd?)
bezeghelen i.p.v. bezeghelen;
Volledigheidshalve vermeld ik hier een reeds door dr. P. J. M. van Gils (in 1919?)
als „docta fabula" gesignaleerde fout bij B. en O. In no. XV (reg. 24 links) is ~jj7 opge
lost als: quis i.p.v. als: quaesumus. Eenige bij hen voorkomende, incorrecte lezingen (no.
lib reg. 3 „nos" i.p.v. „uos" en no. XVlIIb abusievelijk zijn b en c verwisseld!
reg. 5 „unude" i.p.v. „unnde"; no. „XXVIIIb" i.p.v. ..XXVIIb") zullen op rekening van
het drukfoutenduiveltje te stellen zijn.
Collega Van Buytenen wees mij nog op een niet te vergeven foutieve lezing bij Huls
hof, Schrift in den Niederlanden, waar op pag. 7a tot tweemaal toe verwisseling van c
met t plaatsvond en aldus gelezen wordt (pag. XI) „corpore" i.p.v. „torpore" (reg. 44)
en „corporem" (sic) i.p.v. „torporem" (reg. 54).