r rs szz
hTvafJl
34
deze functionarissen is vakgenoot, d.w.z. verricht werk van naqenoea
denzelfden aard. Dit gedeelte bestaat uit twee geledingen de eerste en
de tweede klasse wetenschappelijke ambtenaren waarvan onder de
categorie der eerste klasse nog een aantal functionarissen rechtstreeSche
SChuUi9 'S TOOt d« »"s<a«di9e uit.
dienst deZie '"9f"SChe OP™»"!) den ti,ksarchie(-
apparaat Z N 5 T ,aJ\zelfs'a°di9 onderdeel »an het bestuurs-
SSMV j Nederlandschen Staat eigen gevolgtrekkingen toe
laat. Met name deze, dat dit organisme in st'and gehouden wordt en in
beweging gebracht en gehouden door de Regeer,na zelve wat ook
feite gebeurt, omdat immers de hefboom wordt gehanteerd op het Depar
terne* van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen met name od W
O^K den verantwo°rdellJken minister door den chef van de afdeeling
O.K.N. doch dat de regelen van het vak, dat door de officïeei daa toe
enoemde functionarissen wordt uitgeoefend, door henzelve qevonden
en bepaald moeten worden, omdat zij" ex officio degenen zl d e daar
toe de meeste geschiktheid bezitten. Het zoeken en vaststellen van d e
niet meei-S aan banden Ie't*dW3arbij de Regeering de functionarissen
Heueerfnctonr /Tf" BeS'ÜUr 2ii° de »oor.d.rlften' van de
Regeedng uiieraard ™n haar voorschriften hoor, de
W bleek- ■°,a' dt totstandkomi°9 van de Archief
vormen van de meeningen der bevoegde ambtenaren, die tot het
len van die meeningen en tot het uiten daarvan overigens geen door
ÏchTdi'tV,'"'' \°T°i,ebben' He' is henzelve^ ovefgelaten
de nieun s tek dVr',h,e'd To, nu ioe geschiedde dit
van ArchivarisseniTze, 7T
o,n Zi?h t;haniseeeenrer„eChitki gZ,de
liever „wetenschap- hoorde, „aar er woTdtTeit, ^d
35
tegenwoordig zoo gesold en ik meen dat een vak wetenschappelijk ver
dient te heeten, niet omdat het zoo genoemd wordt, maar omdat het dat
ook zonder zoo genoemd te worden eenvoudig is als van den rijks
archiefdienst als zoodanig. Wij doen daarmee onze andere vakgenooten
niets te kort. Wij zullen elkaar immers blijven vinden in den kring van
de algemeene vereeniging. Indien de gemeentelijke archiefambtenaren
zich in hun eigen kring, evenals wij, zouden willen bezinnen op wat hen
aan elkaar bindt, wat hen samen vereenigt en als gemeenschappelijke
belangen voorkomt, dan zouden wij in onze Vereeniging twee sterke en
gezonde afdeelingen hebben. De eigen problemen kan elke afdeeling zelf
standig bespreken en behandelen. De gemeenschappelijke vraagstukken
kunnen in de afdeelingen ieder op eigen wijze, met de eigen verworven in
zichten, de in de eigen functies gewonnen ervaringen tot in den vorm van
prae-adviezen worden voorbereid en dan in de groote vereeniging, met allen
te samen, worden behandeld in een meer algemeene sfeer. Naar ik meen
zal er een veel meer bevredigende situatie ontstaan, indien zoo gehandeld
wordt. De groote vereeniging zal de representante blijven van alle Neder-
landsche vakgenooten. Als zoodanig zal zij ook naar buiten optreden.
Maar haar belangrijkste opgave zal moeten blijven alle vakgenooten
telkens weer opnieuw onder aantrekkelijke omstandigheden bij elkaar te
brengen. Alleen daar waar het rijksarchiefcorps als een zelfstandige een
heid optreedt en dat doet het in feite, zonder dat de leden van dit corps
het zich tot nu toe voldoende bewust schijnen te zijn is een afzonder
lijke vereeniging blijf het voor wat mij betreft „afdeeling" noemen
op zijn plaats. De eigen problemen dringen zich vanzelf op.
Enkele gedachten daarover.
Herhaaldelijk is de opmerking gehoord, dat de rijksarchiefdienst niet
populair is. Uit den aard van zijn wezen heeft deze dienst geen behoefte
aan populariteit, maar het is zeker, dat het gemis aan begrip omtrent
zijn taak ook de waardeering onthoudt, die deze dienst verdient. Het is
niet bevorderlijk voor het aanzien van ons ambt, maar ook niet voor ons
besef van eigenwaarde, als wij zooals wel gebeurt beschouwd
worden als menschen met geringe werkelijkheidszin, soms wel als zonder
lingen, die heel hun leven ondergedoken zitten in oud, muf papier, steeds
maar snuffelend naar aardige historische bijzonderheden.
Het zou het aanzien van ons ambt niet schaden als wij eens wat meer
naar buiten traden en den volke diets zouden maken, wat wij toch eigen
lijk uitvoeren en dat de gelden, elk jaar op de Rijksbegrooting uitge
trokken, niet ten onrechte besteed worden. Het is mij bij gesprekken
met buitenstaanders herhaaldelijk gebleken, dat zij gevoelig zijn voor de
nationale beteekenis van onze taak, als hun maar duidelijk gewezen wordt
op het karakter er van. Telkens weer bleek mij, bij bezoeken van groepen
buitenstaanders aan het Algemeen Rijksarchief, dat zij onze instelling
niet als een kijkspul beschouwden, maar dat zij onder den indruk raakten
van de waarde van ons ambt en van den zin die het heeft om de
archieven goed en veilig te bewaren, al is dan het historisch karakter
van de bewaarde stukken wel steeds en terecht een bijzondere
wmmrnm